gepensioneerd hoofdonderwijzer C.L. de Jonge en diens zuster Ruintje. Van kerk gang kon onmogelijk meer sprake zijn. Terwijl de voorganger - sinds zaterdag avond - zich in huize Tieleman bevond! Al doende werden zij verrast door het water. Alles ging zo snel in z'n werk, dat vader Tieleman onmogelijk meer naar huis terug kon. Terwijl de sloten rondom vol liepen en de straat overstroomd werd, perste zich een modderbrij onder de voordeur naar binnen. Met 'n paar spijkers werd kordaat de deur dicht getimmerd. In plaats van direct naar het dorp te vluchten, dacht men practisch te zijn. De gordijnen werden opgebonden en de huisraad naar boven gebracht. Niemand die dacht aan écht gevaar. Tenslotte installeerde men zich op een van de kamers van de kinderen. Met z'n zessen was men: Leen, echt genote Annie Tieleman-Verton, hun kinderen Rita en Piet, vader Jan Huibert Tieleman en kandidaat Wieb Jelsma. Stijgend water Terwijl Van der Have richting de dorpsring liep, brachten bewoners van de West straat - bij het zien van het water - hun meubels naar boven. Het was ongeveer 9.00 uur toen hij thuis kwam. Zijn echtgenote had inmiddels al twee dorpsgenoten in huis opgenomen. Ze woonden ten noorden van het dorp, in één van de drie huisjes bij de zo genaamde 'Groene Pit'. Van ouds een paardendrenkplaats, op een zeer laag punt aan de Molendijk. Van de gebruikelijke rustdag - met kerk bezoek in het nabij gelegen kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente 'an d'n Moolbèrreg'- zou niets terecht komen. Toen het water zich daar plotseling aandiende, hadden ze snel hun woning ver laten. De vrouw des huizes kon slechts - het voor haar meest waardevolle - de oude familieStatenbijbel, meenemen. Op het tuinpaadje werden zij overvallen door een vloedgolf. Daarbij viel de bijbel. Haar handen hielden die echter stevig vast, zodat zij meeviel en kopje onder ging. Gelukkig hield de heg haar tegen, en de toeschietende handen van haar man hielpen haar weer op de been. Met moeite bereikten zij het hogere dorpsgedeelte. Om onderdak te vinden in de ontvangers woning. Daarop besloot Van der Have de centrale verwarming van het gemeente huis extra op te stoken. Ongetwijfeld zouden zich nog meer ontheemden aan dienen. Door het keukenraam zag men hoe het water alsmaar hoger kwam. Zelf bleef men in de veronderstelling dat het binnen wel droog zou blijven. Het dorp omspoeld Inmiddels keerden vader en zoon Folmer naar huis terug, terwijl de andere twee zonen - Simon en Koos - druk bezig waren hun moeder te helpen met het naar boven brengen van allerlei huisraad. Het water steeg snel. Bij terugkeer stond het reeds op borsthoogte. Tenslotte trok men zich terug op de zolder. Koos hield nauwlettend de waterstijging bij aan de hand van de traptreden. 'Ma noe stopt het!' riep hij opgelucht uit. Het water stond ter hoogte van de vierde of vijfde trede van bovenaf. Het was omstreeks 11.00 uur dat het zelfs een trede zakte. Dit ont lokte Folmer sr. de woorden: 'Dan komt 't toch nog 'oaher as mit d'inundaosie!' Daarmee corrigeerde hij zichzelf, omdat hij eerder de zaak minder dreigend had ingeschat: "t Za zo'n veertug of vuuftig centimeter in üus komme. Varder nie. 't Za wè meevaolle. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2003 | | pagina 13