opbrengt om door te gaan na iedere watersnood. Het kind staat voor het Geloof; iets kleins dat tegen iets groots aankruipt. Het sloeg zo aan dat het opdrachten voor figuratieve beelden begon te regenen.' Kunstenaar en comité worden het dus eens over het beeld van de vrouw met het kind. Een andere hobbel is de plaats waar het monument moet komen te staan. De Balie, het Kraanplein, in de gracht langs de Touwbaan en aan 't Luitje gelden als mogelijke locaties. Een proefopstelling in de vroege ochtend van 28 juli 1969 moet uitkomst brengen. Het beeld wordt met een vrachtauto naar de vier plaatsen gevoerd en aldaar neergezet. De proef resulteert nog niet in een definitief besluit. Op 1 oktober 1969 lanceert het comité plots het idee van het pleintje aan de oostzijde van de Zuidhavenpoort. Daar moet wel eerst de mening van de Rijks dienst voor de Monumentenzorg over gevraagd worden. Functionaris Canneman van Monumentenzorg brengt op 18 november 1969 een bezoek aan Braat's atelier en neemt foto's van het beeld mee om de kwestie in Den Haag omlijst met duidelijke plaatjes te kunnen bespreken. 'Een plaatsing aan de buitenzijde van de Zuidhavenpoort komt mij niet gelukkig voor. Tegenover de grote hoogte van de poort zou het monument in het niet ver zinken', schrijft R. Meischke, hoofd van de afdeling restauratie van Monumenten zorg een kleine maand later aan de gemeente Zierikzee. De enige juist plek zijns inziens is de omgeving van de molen. 'Het moet mogelijk zijn hier een goede plaats te vinden. Op die plek kwam het water binnen en in de aansluitende straten is de grootste schade toegebracht', motiveert Meischke zijn keuze. Het comité heeft zich al helemaal ingesteld op het pleintje bij de Zuidhavenpoort en is niet echt blij met deze nieuwe invalshoek. Plotseling wordt er daadkrachtig opgetreden. De burgemeester van Zierikzee, inmiddels D. W. Kastelein, heeft een diepgaand gesprek met de heer Canneman en concludeert daaruit dat Monumenten zorg toch geen 'overwegende' bezwaren heeft tegen de plaats bij de Zuidhaven poort. Het comité grijpt die conclusie met beide handen aan en deelt op 6 januari 1970 mee dat het rampmonument op deze plek op zaterdag 31 januari wordt onthuld door de Commissaris van Zeeland mr. J. van Aartsen. 'Het is een goede, maar ook een symbolische plaats, want van hier vertrokken de vissersschepen naar het rampgebied Duiveland om mensen te redden en hulp te bieden'. Het lijkt of de commissaris die woorden heeft ingefluisterd gekregen voorafgaand aan de plechtigheid rond de onthulling. Hij prijst verder de volhar ding van het comité en ziet in de vrouw met de opgestoken arm de herrijzenis van Schouwen-Duiveland gesymboliseerd. De Zierikzeese Oratorium Vereniging onder leiding van dirigent Eduard Nieland omlijst de plechtigheid in de buiten lucht met het zingen van 'Ecce quomodo-mortidur' van J. Gallus en het opstan dingslied 'Cantate Domine' van H. L. Hassler. Na de onthulling komt het gezelschap bijeen in de foyer van Mondragon. Voorzitter Heering van het Comité Rampmonument blikt daar terug op de lange weg die moest worden afgelegd. Hij dankt de vele gevers en benadrukt hoe mooi de plek van het monument bij de Zuidhavenpoort uiteindelijk is. 'Het heeft een fraaie achtergrond gekregen en het is reeds te zien vanaf het Kraanplein', aldus 1 leering. Ook burgemeester Kastelein doet in dit opzicht nog een duit in het zakje. Hij stelt vast dat de poorten door dit kunstwerk van Ad Braat nog een extra accent hebben gekregen. Loco-burgemeester A. J. L. J. Trienen van Almelo, adoptiegemeente van Zierikzee, spreekt over het ontstaan van de bijzondere band tussen beide steden en spreekt 139

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2003 | | pagina 141