hooggeplaatste dames, transparant op het gebloemde behang wierp en een krijgsdans met begeleiding van de grammofoon. Toen hij de laatste prestatie door de kier van de schuifdeuren kwam aankondigen, zei een jongetje op de eerste rij: 'Zeg, heb jij dit programma geschilderd?' De danser moest even kijken. 'Ja', zei hij wantrouwig, want de vrager was een neefje van een der anderen, met wie hij op verjaarspartijtjes altijd slaande ruzie had. 'Er staat een stomme fout in', zei de jongen rustig. 'Je hebt programma met één m geschreven.' 'Kan me niks schelen', riep het ventje snibbig. 'Nu komt de krijgsdans.' En dat was ook zo. We zagen hem even later ernstig rondspringen terwijl, op de achtergrond, zijn onvoldoende aan het oog onttrokken compagnons begerig telden aan de recette, die aan het eind van de middag tot vijftig gulden zou aanzwellen. Tijdens de dans, waaraan een intrigerend gummi-dolkje te pas kwam, las het neefje onverstoorbaar verder in het programma, de bril wat naar voren geschoven, gelijk een advocaat die onder het verhoor van de getuige de stukken raadpleegt. Pas toen de kleine kunstenaar kwam danken voor het gewillig applaus, hief hij zijn hoofd op, nam de bril van zijn neus en riep: 'Zeg, er staat nog een fout in.' Want teder was alleen het doèl van de middag. Vee - 17februari 1953 - Het woei op de landweg. De man die naast mij over de raamhor van het café naar buiten stond te kijken, nam de pijp uit zijn mond en wees er mee. 'Da's vee uit Zeeland', zei hij. Het was een gemengde optocht. Voorop gingen de koeien, willoos sjokkend als vegeterende mannen, die de strijd hebben opgegeven en zich zonder merkbare wrok van het kastje naar de muur laten sturen. Op te dunne, houten poten liepen ze over de drassige weg, de flanken vuil en nat en de koppen moedeloos neer hangend, als ging het doel van de tocht hun niet aan. Een boer op klompen stapte er naast en gaf de richting aan, door de voorste koe zo nu en dan een aan een klap grenzende tik te geven, met een ouderwets wandelstokje. De anderen volgden vanzelf, het tempo versnellend, als ze van achteren werden opgeduwd en lang zamer gaand als hun koppen op enigerlei weerstand stuitten. Zes grote, Zeeuwse paarden kwamen nu als een indrukwekkend nummer apart. Ze werden per paar vastgehouden aan het bit door breedgeschouderde on-jeugdige dorpsjongens met de verkeerde stadse dassen om. 'Aan die koeien kon je niet veel merken toen ze pas uit het water kwamen', zei de man. 'Maar de paarden waren lelijk in de war - die trilden over hun hele lijf.' Ze waren al voorbij, ingetoomd stappend maar toch klaar voor een woeste ren. Nu was de stoet bijna uit, want er kwam alleen nog maar één solieërend schaap, dat nog maar nét aan de lammetjeskiel ontwassen scheen. Het liep naast een norse vrouw, die de rol van hekkensluitster vervulde, en moest nodig eens gewassen worden. 't Is allemaal van één boerderij', zei de man. 'Mijn buurman heeft ze een week gehad, maar hij kan ze niet langer bergen. Daarom gaan ze verderop.' Hij volgde mijn blik. 'Die kleine hebben ze meer voor de aardigheid meegenomen, uit het water. Stadsmensen hèverklaarde hij, met een grijns die het midden hield tussen welwillendheid en minachting. 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2003 | | pagina 35