De man schudt gealarmeerd van neen.
'Dan mojjet vraege', adviseert de vrouw. 'J éiter récht op.'
Er is een grote, gezonde kerel van de trap gekomen, met een korte lederen jekker
aan. Plomp gaat hij op de bank tegenover ons zitten. Twee op het randje staande
koffiekoppen vallen kletterend ter aarde.
'k Glöóve datter vollek is', zegt hij, zonder naar de schade om te kijken. De
sprakeloze kellner komt de boel geschoffeerd opvegen.
'Da's m'n neef verklaart de oude naast me. De lederen knaap buigt zich naar voren
en pakt de papieren zak. Hij kijkt erin.
'Eije noe aoles weer oppefreete?' vraagt hij. 'Ik aode toch voor ons twêêjen ekocht?'
De oude kijkt verlegen naar de grond.
'Mojje koffie?' roept hij. 'Oober, geeten ma koffie.'
Hij glimlacht nerveus. De neef maakt een prop van de zak en leunt verongelijkt
achterover.
'M'n broer ister goed owekomme' zegt de oude man van het echtpaar. 'Die is op
ten êêsten dag dööd ebleeve.'
Er klinkt geen spoor van bitterheid in zijn toon - het is gewoon een mededeling.
De boerin en de man naast mij knikken instemmend. In somber nadenken ver
zonken blijven ze een poos zwijgend zitten. Het kind klimt aan de overkant van
moeders schoot en begint een wandelingetje in de kajuit. Het is een klein, blond
prinsje met een scharlaken buis aan en hij staat nog maar zó wankel op zijn
beentjes, dat hij al die knieën een voor een als steunpunten nodig heeft. Ik kijk
langs het rijtje oude mensen. Hun ogen volgen de wankele tocht van het kind en
voor het eerst krult om hun vermoeide monden een lachje.
Hoofdpoortstraa! - Zierikzee. (Coll. A.M. Leijdekkers)
36