kunnen krijgen, maar niet meer dicht. Men behielp zich. "Werken en bezig zijn was de enige manier om door te gaan. Tussen ruïnes leven is mogelijk, leren we ook uit oorlogsgebieden. Op een morgen vroeg was 'het' zeker een halve meter hoger geweest dan 'normaal'. En ik noteerde in het dagboek: het water natuurlijk, want waar hebben we het hier anders over! De gesprekken gingen niet over het verleden, vooral over nu en over hoe het werk opschoot. Men hoopte toen nog dat eind augustus de sluiting zou zijn. Die teleurstelling moest nog komen. Op een morgenvroeg reisden we weer af, nagewuifd door de achterblijvers, hopelijk wat wijzer geworden. Normen en waarden Wat van het begin af aan het meest opviel was: de 'normen en waarden' die men altijd gehanteerd had, waren in 24 uur waardeloos gebleken. Was een huis een bescherming tegen de buitenwereld met muren en een dak boven je hoofd, bleek dit plotseling helemaal niet meer zo te zijn. De storm kon muren in een vrij korte tijd met behulp van waterkracht en alles wat elders losgemaakt was kapot beuken. Het dak boven je hoofd bood misschien een kans een vlot te worden, waarop je het vege lijf kon redden. En wanneer je met anderen naar dat 'vlot' greep, werd dan de norm gehanteerd 'gaat u voor? Deze dingen konden oorzaak van schuldgevoelens worden waar men 50 jaar later nog mee zat. Een vrouw, wie ik jaren later vroeg of ze in haar huis had kunnen blijven zei rustig: 'Nêê, da kon netuurlijk nie d'r lag een dooie koeje in de biekeuken'. Of het de normaalste zaak van de wereld was; en het had ook een medemens kunnen zijn. Enkele dagen na de ramp werd je wat ongelovig aangekeken als je niet meteen begreep dat je zonder dakraam best op je dak kon klimmen en dat je vanzelfsprekend de pannen eraf smeet. Stoffel van Maurik vertelde nog in januari aan de televisieverslaggever over iets drijvend wat in zijn buurt uit het water opdook: 'Dat zag er niet zo hopeloos of angstaanjagend uit'! Na bijna twaalf uur belandde hij in 'een veld met rommel en een dijk er achter'. Niet in de Vierbannen- polder maar kilometers verder aan de overzij van de Oosterschelde. De vanzelfsprekendheid, waarmee ze na amper een week deze nieuwe denkwijze hanteerden, sloeg je met stomheid. Stuurman K. van der Ent vertelde in een 'Getuigenis' in de Provinciale Zeeuwse Courant: dat hij te werk was gesteld als officier bij de marine op een mijnveger die 's maandags naar Schouwen-Duiveland werd gestuurd: 'Hoe dichter bij Zierikzee, des te smeriger het water werd. Een bruingeelachtige kleur. Er dreef van alles rond: strobalen, huisraad, dode dieren'. Dat was het bezit geweest, huis en toebehoren, dieren, medemensen en het land zelf, in één storm verworden tot 'smerigheid dat de Oosterschelde op dreef. Redders en helpers En zo waren er de redders, de eerste dagen onder de bevolking zelf en de vissers vanuit Zierikzee en Yerseke, die de onmogelijkste gevechten aangingen, niet alleen tegen water en wind, maar tegen slaap, uitputting en ook tegen de beelden, die zij voor de rest van hun leven moesten meenemen. Als verlengstuk van deze levensredders kwamen zij die de geredden opvingen en die misschien vonden dat ze alleen maar aan de buitenkant meededen. Meer anoniem waren ze ook van belang. Zoals die meneer die met zijn auto naar de Ahoyhal ging en daar aanbood evacués verder te brengen. Het gezin dat aan zijn zorgen werd toever- 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2003 | | pagina 62