kunnen niets doen. We zitten hier maar en drinken thee en leggen onze kinderen
in droge bedjes. Op dit ogenblik zou ik haast wensen dat ik weer bij jullie in
't water zat en niet tot de bevoorrechten behoorde!' Maar dat gaat wel over. Nu
geven we allemaal aan collectes, maar over een poosje zeggen we: 'Hè gut, al weer
dat gebedel voor die ramp! Dan slijt het weer bij ons, zie je'. Ze zegt het 'onaange
naam' scherp, maar het gaat wel zo met de ramp van een ander. Alleen als het
een beetje je eigen ramp is geworden, laat het een littekentje na.
Een eigen woning
Waarschijnlijk was de grootste hulp die men kreeg in het jaar na de ramp een
eigen woning, al was het maar een tijdelijke. Uit evacueren bij anderen, hoe
moeilijk ook, zijn vaak heel goede relaties ontstaan, soms zelfs tot in de volgende
generatie, maar de terugkeer tot zelfstandigheid begint toch echt bij een eigen
huis, een eigen bed, tafel en stoelen. Je hoort nog steeds wel zeggen over con
tacten, ook tussen Ouwerkerkers en Nieuwerkerkers: ja, daer m'n immers
mee an 't Beyersdiekje 'ezete'. Een groot aantal noodwoningen was voor mensen
van Nieuwerkerk en Ouwerkerk gebouwd aan de afgegraven westelijke dijk van
het poldertje 'Al te klein', gelegen in de hoek tussen de Steenen Dijk en de Oude
Polderdijk. Vlak daarbij was de steiger voor de bootjes die naar de dorpen voerden.
Een eigen woning 'an
't Beyersdiekje (Co/1. Oud
Ouwerkerk in documenten).
Mensen van twee dorpen die elkaar niets behoefden uit te leggen, die daar aan de
Steenen Dijk woonden vlak bij de Vierbannenpolder, die afwisselend een zee en
een slikkerige zeebodem was, maar met uitzicht op en verwachting naar het
beloofde land. Dan bleek men zelfs die zeebodem te accepteren. Joske Geluk
van Capelle weet nog goed dat 'wij als kinderen speelden langs de Groenendijk
in het water dat nog in de Vierbannen stond ...het stikte er van de zeesterren'.
En in Vissers verhalen vertelt Arjaan de Ronde. 'In mei 1953 hebben wij van Bru
duizenden tonnen (mossel)zaad weggevist uit die polder. Bij vloed ging je door
het gat in de dijk en dan kon je daar een uur of drie vissen. Je moest er voor de
eb weer uit. Meestal haalden we dan al een mooi pak zaad aan boord. Er kwam
puik zaad vandaan'.
En de mogelijkheid was daar om naar je eigen dorp te varen en te weten dat je
er terug zou keren ook al liepen er nu de krabben nog rond.
62