Gae mar op m'n rik zitte Ze konden elkaar begrijpen 'an't Beyersdiekje' en daar las je ook samen weer de Nieuwsbode, waarschijnlijk weer als vroeger één abonnement voor twee of drie gezinnen. Elders in 't land moesten ze hem waarschijnlijk alleen betalen. Daarin had je behalve het nieuws ook regelmatig de 'Gesprekken van Eilandman'. M.J. Bij de Vaate beschreef daar met begrip en humor over allerlei dingen van het eilandenrijk: Oost-Duiveland - de stad met de corridor - en de overzeese gebieds delen; waarmee hij de lezer een hart onder de riem stak. Zo ook in het verhaal van 'het kansloze autootje', dat met de boot naar Katse Veer mee wilde en helemaal achteraan in een lange rij stond. Maar zie: het belandde tenslotte vooraan omdat het door een 'stompneuzig vrachtmonster' dat vooraan stond, op de rug genomen werd. En al had hij 'aan prekerigheid een broertje dood' hij meende toch dat voor velen 'de toekomst maar een bitter klein beetje perspectief bood' en dat het dan goed zou zijn als zij door anderen eens 'op de rug genomen' werden. Dat is natuurlijk ook wel gebeurd. De andere kant is dat zoals Arjaan de Ronde in 'Vissers verhalen' concludeerde: de wereld bestaat uit deugnieten'! Er zullen er altijd wel blijven die menen gelukkig te kunnen worden door winsten uit rampen en oorlogen te behalen. Zowel in Enschede, bij de vuurwerkramp als dit voorjaar in Bagdad moest ervoor gewaakt worden, dat onbevoegden zich geen waarde volle dingen uit de puinhopen toeeigenden. In 1953 was het Rampenfonds gul. Velen waren erg nauw gezet bij het invullen van de schadelijsten, maar voor anderen was het zeer verleidelijk een wenslijst van te maken. Wat doe ik hier... laat ze met rust Begon 'het slijten' voor velen al vanaf 6 november; de hulp aan opbouw en herstel begon en ging nog lange tijd door. En gelukkig waren er ook schrijvers die hun belangstelling bleven tonen. Zo kon Ed Hoornik, die bij de laatste sluiting aan wezig was, zijn verhaal niet afmaken. Hij komt terug en schrijft op 25 november in het Parool: 'Ouwerkerk, dorp in het water'. Voor het hele verhaal is geen plaats, maar enkele citaten geven cle visie van een buitenstaander weer. 'Ouwerkerk: dat is het laatste gat; dat is hoop en wanhoop en wéér hoop, dat is berekenen en doen, eelt en tekort aan slaap, vloeken van de zenuwen en spugen op de zee..Ouwerkerk: dat is 6 november, om 3 minuten voor middernacht, klokgelui en Wilhelmus..maar Ouwerkerk is ook...dat kleine dorp...dat wij die nacht niet konden zien. Het lag in het donker aan de andere kant van de dijk, ingesloten door het water, zo goed als ontvolkt. Het obsedeerde me dat ik er niet heen kon..lang daarna nog..bleef de klok van dat dorp door mijn hoofd beieren'. Hij vond dat hij terug moest: 'om mijn verbeelding aan de werkelijkheid te toetsen'. En zo stond hij dan twee weken later aan de Steenen Dijk te wachten op het bootje. 'De zee was een meer geworden, dat iets liefelijks zou hebben gehad, wanneer ik niet de bovenkant van bomen had gezien, die dood uit het water staken en niet hier en daar een in tweeën gesneden boerderij, die mijn blik niet tegen hield omdat ik er dwars doorheen kon kijken. Het mistte een beetje'. Nadat het bootje vastgelopen was en door schipper Kuyper weer los gewrikt, zag ik het dorp. Zelf grijs kwam het omhoog uit cle grijsheid van het water, onwerkelijk, tot ik op een breed front de huizen kon onderscheiden, de rode daken, de gevels'. Na de landing naar rechts, naar links ging je het water in. 'Ik kwam op een plein door leilinden afgezet. De huizen waren klein en vriendelijk, achter de meeste vensters stonden geraniums en soms ook begonia's. Slechts een enkel huis had 63

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2003 | | pagina 65