Hoornik gaat op bezoek bij de postkantoorhouder Swenne, die al vier maanden
vast zit om de telefoonverbinding te onderhouden. Die vertelt over het kerkorgel
dat hij bespeelde, dat na de oorlog gerestaureerd was en nu weer vernield is.
Over zijn omgekomen ouders, waarvan de één in Goes, de ander in Zierikzee
begraven is. Van de harmonie waarvan zeven muzikanten verdronken zijn. Hij
laat een foto zien van het zangkoor. Dan begint hij te wijzen: 'die is verdronken'...
Hij wacht even. 'En die'. Hij wacht weer. 'En die'. Weer wachten. 'En die... Je kan
er niet over heen leven. Het blijft bij je zitten'.
Bij Slager eet hij met de familie en een man van de Rijkspolitie. Waarover praten
we? Over het water...over de stilte, die teruggekeerd is, sinds het laatste gat
gesloten is. Bij afgaand tij...waren er enorme watervallen naar de kreken en een
gebrul als van een dier dat gekeeld wordt'. De politieman heeft een brief van zijn
dochtertje en juffrouw Beth vertelt over de kinderen van de kleuterschool. Ze
wonen hier vanaf 11 maart om de politie te verzorgen, de schippers die de kadavers
moesten bergen. Zonder licht, met weinig drinkwater en de overlevende katten
en ratten. De dokter uit Zierikzee komt nog langs, per boot natuurlijk.
In de barak, die na de oorlog als noodkerk diende, ontmoet Hoornik de dominee.
Hij vraagt naar zijn werk voor 1 februari, naar de sfeer van toen. 'Wat een rust',
zei mijn vrouw dikwijls. En daarna? 'Eén en negentig mensen waren verdronken.
Er kwam een bergingsdienst, een tijdlang had ik de leiding. Dag in, dag uit,
maandenlang hebben we gezocht. We hebben tweehonderdvijftig slachtoffers
gevonden. Van Ouwerkerk zijn er nog altijd vijftig zoek. Het was verschrikkelijk,
maar noodzakelijk werk'...'Wat doe ik hier, denk ik. Laat ze met rust allemaal: ...de
levenden en de doden'. 'Waar preekt u morgen over?' vraag ik. 'Over de berusting,
die strijdbaarheid niet uitsluit', zegt dominee Kuin. 'Neemt u nog een sigaret'.
De andere morgen worden beiden door de politieman overgevaren, naar het
Beyersdijkje, waarin het nooddorp de kerkdienst zal plaats vinden. 'Iets van blijheid
vind ik daar terug...Er zijn weer kinderen, kinderen voor de ruiten, kinderen op
straat, doende wat kinderen doen'! In de schuur van een boerderij midden in de
barakkenstraat wordt de dienst gehouden, 'het is maar een schuur, met gaten in
het strooien dak, maar 'waar er maar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam,
daar zal Ik zijn'.
Hoe maak je hier ooit vruchtbaar land van?
Op 1 februari 1954 kwam er nog een schrijver-journalist naar het rampgebied,
Gerard Dorlac, die, voor een niet te achterhalen Franse krant, kwam zien of
Nederland zich inderdaad gehouden had aan de belofte: binnen een jaar zijn de
gaten gedicht. Een Amsterdamse collega van de Telegraaf had hem geadviseerd
zich te beperken tot Schouwen-Duiveland, speciaal Ouwerkerk. 'Vous ne pouvez
imaginer la desolation de ce pays. C'est indescriptible. II faut voir!'. De verwoesting
van dit land kun je je niet voorstellen. Het is niet te beschrijven. Je moet het
zien'. (Verdere citaten zullen in vrije vertaling gegeven worden.) En hij ging.
Vanaf Roosendaal met de bus over St. Philipsland, over het drooggemaakte
eiland door de ochtendmist naar Anna Jacobapolder. 'Daar de ondergrond nog
doorweekt was mocht de steeds leger wordende bus niet harder rijden dan
dertig kilometer per uur over een kaarsrechte straatweg. Eindelijk kwamen we bij
Anna Jacoba. Geen huizen, enkele lege wagons, drie enorme kranen, stapels bouw
materialen.Zwermen meeuwen vlogen erboven, doordringend krijsend. Hier
eindigt het vasteland. Daar begint het rijk van de zee'. Dorlac krijgt hier mytho-
66