logische visioenen: 'Dante was er niet bij anders had hij uit de zeemist een klein
ijzeren loootje zien opdoemen, bestuurd door een Zeeuwse Charon met een grijs
blauwe pet als van een oude zeehond.
Stilzwijgend liet hij de enkele passagiers aan boord komen, gooide de kabel los
en zette koers naar Zijpe. Halverwege nam hij de helmstok tussen de benen om
de enkele munten overtochtsgeld te innen. Plotseling doemde voor de steven
een flinke, losgeraakte ijsschots op uit de koude dampen van de 20ste eeuwse
Styx. Het ijzer knarste, het bootje maakte slagzij, maar wat meer gas geven en
een flinke ruk aan de helmstok en we kwamen met de schrik vrij'. Deze onzekere
reis in de mist was enigszins een voorbereiding op ons reisdoel 'op wat gisteren
een vloeibare hel was geweest, de zondvloed waardig'. Vanaf Zijpe gaat een
nieuwe bus met hetzelfde kalme gangetje richting Zierikzee. Plotseling stopt hij
in 't open veld. De chauffeur roept: 'Capelle', en nodigt ons in onverstaanbaar
dialect uit te stappen; maar de andere passagiers spannen zich in ons de weg
naar Ouwerkerk te wijzen. 'Daar is het vlakbij, een half uur lopen, rechtuit'.
Capelle kort na de ramp.
Een jaar later was hier nog
maar de helft van over.
Rechts erachter de weg naar
Ouwerkerk. (Coll. Gemeente
archief Schouwen-Duiveland,
Zierikzee).
'Er was alleen een rechte weg door een Sahara van zachte, grijze modder tot in
't oneindige. Een lijn van elektriciteitspalen zonder draden wees de weg aan. Daar
voor moesten we een honderd meter, tot over de enkels door het slik, een
gehuchtje doorkruisen, waarvan de huizen letterlijk uit elkaar gebarsten waren.
Resten van muren, oude geëmailleerde emmers, verrotte kleden. En dan een einde
loze woestijn van modder en vochtig zand, een zilverkleurige vlakte met meeuwen.
Geen boom. Geen sprietje gras. Naar de hemel verhieven zich alleen de metalen
armen van kranen en draglines. Een landschap als uit Genesis met één afmeting:
de horizontale... Het dorp zag eruit als een grijze massa, maanden belaagd door
eb en vloed, alleen myriaden schelpdieren achterlatend'.
Ook hij loopt rond het dorp, ziet het kerkhof en komt bij 'een kloof met heel steile
wanden, zo breed als de Seine bij Parijs, zich uitstortend in een uitgebreide kreek
langs de voet van de dijk, die een indruk geeft van de kracht van het water.
De horizon verliest zich in een mist, verguld door de zon. Op de grond geen
enkel herkenningspunt voor het oog dan het silhouet van twee mensen in de
verte; een visioen als van een schilderij van de Chirico. Het geluid van de pom
pen is moeilijk te horen, omdat het door geen enkel obstakel weerkaatst wordt.
De vraag dringt zich op: 'Hoe moet je hier ooit weer vruchtbaar land van maken?'.
67