nog het dichtste bij. De basis (leeftijdscategorie 0-4 jaar) was in 8 gemeenten smaller dan de opvolgende laag (5-8 jaar). De categorieën 15-19, 20-24 en 25-29 jaar bleken vaak opvallend schaars bezet. In het bijzonder was dit het geval voor de gemeenten in de duinstrook, vooral de gemeente Burgh. Op 'het Platte van Schouwen' liet alleen de gemeente Duivendijke (Scharendijke en omgeving) een nog enigszins driehoekige grafiek zien. Het relatief geringe aantal 15-29 jarigen wijst op vertrek van het eiland van de plattelandsjeugd. Noch Zierikzee, noch het platteland bood aan die jeugd veel perspectief. De mechanisatie in de akkerbouw verminderde het aantal agrarische arbeidsplaatsen. Arbeidsplaatsen, bovendien, die niet erg in trek waren door hun relatief lage beloning en het zware werk. De toegenomen deelname aan het voortgezet onderwijs leidde ook tot het zoeken naar een loop baan buiten Schouwen-Duiveland. Het willen volgen van een vervolgopleiding was een andere factor, die de migratie naar elders bevorderde. De te smalle basis van acht gemeenten, hield ook verband met de tendens in gezinnen om het kindertal te beperken. In de duinstreek overheerste het twee- en in mindere mate het drie-kindergezin. Het aantal gezinnen met één kind was niet veel lager. De andere gemeenten toonden een soortgelijk of ongunstiger beeld. Gezinnen met vier of meer kinderen waren overal sterk in de minderheid. Ooster- land vertoonde zowel een statistische top bij het 'één-kind gezin', als een relatief hoger aantal gezinnen met vier of meer kinderen. In zeventig jaar tijd, van 1880 tot en met 1950, groeide de eilandbevolking met een schamele 4,2 procent (tegen een toename van de provinciale bevolking met 44,0 en van de landelijke met 151,2 procent). Die geringe toename was dan nog vooral te danken aan de bevolkingsgroei van Westelijk Schouwen, die over die zeventig jaar 46,4 procent beliep (en die van Duiveland bij voorbeeld maar 17,3 procent). Tijdens die hele zeventig jaar stagneerde de bevolking van de stad. Over de periode 1900-1940 was de groei zelfs letterlijk nul procent of negatief. Pas na 1945 nam het stedelijk inwonertal toe en bereikte in 1950 het cijfer van 7.085 inwoners. De kerkelijke situatie Volgens de auteurs van het artikel in het Handboek Pastorale Sociologie, werden de dorpen op Schouwen, inclusief die in het duingebied, in het verleden (midden 19de eeuw) alle gekenmerkt door het daar oppermachtig heersen van 'de geest van het liberalisme'. In vrijwel al deze dorpen voltrok zich naderhand een tegen gesteld proces: die van de overgang van vrijzinnigheid naar (midden)orthodoxie. Aan dit proces lag onder meer de (plaatselijke) emancipatie van de arbeiders bevolking in kerkelijk opzicht ten grondslag. Arbeiders kregen toegang tot de beroepsprocedure voor opvulling van een vacante predikantsplaats, mede mogelijk gemaakt door de kiescolleges, die sedert 1867 konden worden ingesteld. Hoe de gang van zaken kon verlopen werd duidelijk zichtbaar in de gemeente Burgh. Oorspronkelijk werd de scheiding vrijzinnig - orthodox er meer sociaal dan theo logisch bepaald. Boeren en welgestelden waren vrijzinnig, arbeiders orthodox. Nadat de arbeiders toegang hadden gekregen tot de kerkelijke colleges, werd niet langer een vrijzinnige, maar een rechtzinnige predikant benoemd. De eerste rechtzinnige voorganger nam met zijn volgelingen een vijandige houding aan tegenover de vrijzinnigen. De vrijzinnige predikant, die vanuit Renesse catechisatie kwam geven aan een deel van de Burghse jongeren, werd onderweg met ('ortho doxe') stenen bekogeld. De vrijzinnigen hielden nog enige tijd bijeenkomsten, die vanuit Renesse verzorgd werden, totdat hun geen vergaderlokaal meer ter 76

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2003 | | pagina 78