De bank
Het tweede gedenkteken werd door de Zierikzeese burgemeester F. Th. Dijckmeester
op 9 juli 1958 uit Amsterdam meegenomen. Het was een gipsen modelletje van de
monumentale zitbank die hij eerder die dag op de Weteringschans, samen met
collega-bestuurders van het eiland, officieel aan de gemeente Amsterdam had
geschonken, als dank voor de omvangrijke hulp die de hoofdstad na de waters
noodramp had verleend. Na de plechtige overdracht van de bank waren over en
weer (andere) geschenken uitgewisseld. Zo kregen de Amsterdamse burgemeester
G. van Hall en de vervaardiger van het monument, beeldhouwer N. Onkenhout,
ieder een tonnetje mossels. Onkenhout bood op zijn beurt Dijckmeester het gips
model aan dat als voorbeeld had gediend bij de vervaardiging van de bank. Het
model bevindt zich thans in de collectie van het museum. Het origineel, de bank,
staat nog steeds op de Weteringschans, op een steenworp afstand van de plaats
waar hij in 1958 is aangeboden. Bijna een halve eeuw weer en wind en vandalisme
hebben het monument echter aangetast.
In Amsterdam kwam, net als in Almelo, de hulpverlening voor de getroffen gebieden
snel op gang. Het dagelijks bestuur van de stad belegde reeds op zondag 1 februari
een spoedvergadering in de ambtswoning van de toenmalige burgemeester,
A.J. d'Ailly. Besloten werd de inwoners op te roepen geld en goederen te schenken.
Die oproep was echter nauwelijks nodig. Organisaties als de Unie van Vrouwelijke
Vrijwilligers en het Amsterdamsch Studentencorps hadden, eveneens op zondag,
al comités gevormd voor de inzameling van goederen. Amsterdammers waren
bereid veel te geven, meer dan nodig was. Binnen één week zag men zich zelfs,
vanwege het overstelpende aanbod, genoodzaakt de inzameling stop te zetten.
Er kwam teveel binnen. In ruim 60 opslagplaatsen lag toen 2.500 ton goederen,
in hoofdzaak kleding en dekgoed. Collectes brachten recordbedragen op.
Het gemeentebestuur van Amsterdam liet zich evenmin onbetuigd. De hoofdstad
wilde zich graag ontfermen over Schouwen-Duiveland, het zwaarst getroffen
gebied. Het probleem was echter dat alle achttien gemeenten op het eiland reeds
waren geadopteerd door een andere plaats. Na overleg met de adopterende
gemeenten werd besloten dat Amsterdam dan maar 'aanvullend' zou optreden
voor het hele eiland.
In de praktijk bleek de Amsterdamse hulp vaak substantiëler dan die van de overige
hulpverlenende gemeenten. De hoofdstad was in staat zwaar materieel en veel
personeel te zenden. Tal van Amsterdamse ambtenaren hebben in de twee jaar
na de ramp tijdelijk op het eiland gewerkt. Stratenmakers, monteurs, technici,
opzichters, kraamverzorgsters, grafdelvers, gasfitters, chauffeurs en vele anderen
hielpen bij het herstel van Schouwen-Duiveland. Bedrijven en verenigingen
sprongen eveneens bij, soms in immateriële zin. Zo speelden Ajax en Blauw-Wit
een wedstrijd in Renesse; de Bijenkorf nodigde een groep kinderen uit om in
Amsterdam de intocht van Sint-Nicolaas mee te maken.
Ruim twee jaar na de watersnoodramp, in oktober 1955, bracht de gemeenteraad
van Amsterdam een bezoek aan Schouwen-Duiveland om de adoptie te beëindigen.
Burgemeester D'Ailly van Amsterdam kreeg bij die gelegenheid de gouden ere
medaille van de stad Zierikzee. Voor de 'Administrateur ter Gemeentesecretarie'
P.C. Besanger, die de Amsterdamse hulp had gecoördineerd, was er een zilveren
medaille. Naar D'Ailly werd later een straat in Zierikzee vernoemd.
In 1955 kwam ook de gedachte op een bank aan Amsterdam te schenken als
bewijs van erkentelijkheid. Het idee werd uitgewerkt door de 'Vereniging van
90