lieden die hun vangst niet in de thuishaven verkochten. Alleen al in 1Ó18 werden
in Zierikzee 26 stuurlieden gedaagd, omdat zij zonder noodzaak hun vangsten
elders hadden afgezet. De vonnissen vielen uiteindelijk mee. De maximale boete
van 360 gulden werd niet opgelegd. De uitgedeelde geldboeten varieerden van
120 tot 240 gulden.11
Ondanks de strenge voorschriften brachten vanaf het midden van de zeventiende
eeuw steeds meer Zierikzeese stuurlieden rechtstreeks hun vangsten naar de
Maassluise afslag. Doordat daar meer vraag was en er meer kopers waren, lagen
de prijzen veel hoger dan in Zierikzee met zijn teruglopende handel. Stuurman
Gerrit Pietersz. Waterman uit Zierikzee maakte echter in 1669 een vergeefse reis.
De Maassluise keurmeester Cornelis Pietersz. Sijs keurde van hem 33 tonnen
IJslandse vis, waarvan er 29 zuur bleken te zijn. Een dubbele overtreding be
gingen de Zierikzeese stuurlieden Cornelis Leendertsz. Vrolijck en Jan Jansz.
Swartooch. Zij brachten in 1670 tegen de voorschriften in hun vangsten niet in
Zierikzee maar in Maassluis aan wal en ontdoken in Maassluis de plaatselijke
heffingen door in plaats van via de afslag hun vangst onderhands aan koopman
Hugo Portugael te verkopen. Onderhandse verkoop werd in de hand gewerkt
door de strenge keuringseisen en door het feit dat de kwaliteit van met name de
bij IJsland gevangen gezouten vis sterk achteruitging. De lange reis vanaf de vis
gronden naar de aanvoerhavens en de ongelijke grootte van de gevangen vis
waren hiervoor verantwoordelijk.
Het stadsbestuur had er alle belang bij dat er vis in Zierikzee werd verkocht.
Treffend verwoordden baljuw, burgermeesters, schepenen en raden in 1618 het
stadsbelang: 'Alsoo wij hoe langer hoe meerder gewaar worden dat vele vissers
varende van dese stede haven met hunne versen vis te loopen in andere stede
havenen, ende aldaar deselve uijtventen ende verkoopen, alles tot groot nadeel,
niet alleen van der stede middelen, de conservatie en vermeerderinge van dewel
ke alle goede borgers nogtans ten hoogsten behoord ter herte te gaan. maar ook
van hun selven hunne vrouwen en kinderen, mitsgaders alle andere burgeren,
welke hun betrouwende sijn eetbare en allerhande andere waren. Soo is het dat
wij genegen sijnde tot welvaren van heele de vissersneeringe en ten eijnde desel
ve hoe langer hoe meer in voorspoed toenemen en floreren mag, geordonneert
en gestatueerd hebben dat de vissers in Zierikzee hun vangsten aan de man
moeten brengen.' In de loop van de tijd werden dit soort voorschriften telkens
opnieuw gepubliceerd. Ook het Sint Pieters- of Vissersgilde bemoeide zich
ermee. Zo kondigden de stadsbestuurders op verzoek van het vissersgilde in
1726 een plakkaat af dat gezouten vis weer te Zierikzee aan de markt moest wor
den gebracht. Omdat er in Zierikzee een gebrek aan zeelui ontstond, werd het
reders gelijktijdig verboden zeevarenden in dienst te nemen voor niet-Zierikzeese
schepen. De bestuurders hoopten hiermee de kwijnende IJslandvaart enigszins te
stimuleren.
Rond 1750 deed Zierikzee niet meer mee aan de IJslandvaart. De Zierikzeese
zeevisserij boette steeds meer aan betekenis in. De voornaamste oorzaken, naast
de tekorten aan geschoold personeel, waren de opkomst van de koopvaardij en
de slechte financiële bedrijfsresultaten door teruglopende vangsten.12
Ook consumenten verzetten zich tegen het passeren van de thuismarkt. Boze
Zierikzeese burgers eisten in 1639 een geregelde aanvoer van schelvis, omdat
voor hen alleen slechte vis en 'drenckelingen' overbleven. Met de vissers werd
afgesproken dat zodra een schelvisvaarder binnenliep van stadswege een bot-
9