vader, Jan van der Vliet, was koopman-kruidenier en behoorde tot de gegoede
middenstand; zijn moeder, Dina van Zwijnvooren, overleed toen hij twee jaar oud
was. Zijn vader hertrouwde Joppa van der Weijden. Dingeman beschouwde haar
als zijn moeder. Dingeman is vernoemd naar zijn grootvader Dingeman van der
Vliet over wie weinig bekend is. De vroegst vermelde voorvader is Jan Janszoon
van der Vliet (1704-1742), een beurtschipper uit Gouda, die zich in Zierikzee ves
tigde en poorter werd van deze stad. Hij was gehuwd met Huigje Dingemans.
De afstammelingen van Jan Janszoon waren niet geparenteerd aan het andere
geslacht Van der Vliet, dat ter sprake komt in "De vroedschap van Zierikzee" van
P.D. de Vos. De twee families verbonden zich aan het eind van de 19e eeuw.
Toen huwde Wilhelmina Constantia Koole, dochter van Reinier Koole en Maria
Louisa van der Vliet die op het landgoed "Rustenburg" te Schuddebeurs woon
den, met Frederik Cornells van der Vliet, een kleinzoon van Dingeman.
Vader Jan had waarschijnlijk hogere ambities voor zijn zoon dan het overnemen
van de zaak en deed hem al op tienjarige leeftijd in de kost bij een onderwijzer
in Oirschot. Hij kreeg hier een gedegen opleiding in het Frans, Engels,
Nederlands en rekenen. In 1805 was deze opleiding voltooid en kwam
Dingeman op dertienjarige leeftijd in de leer bij Martinus Bruijnvisch Maatjes,
doctor in de medicijnen. Op 7 februari 1806 gaf Martinus een getuigschrift aan
Dingeman waarin hij schreef dat zijn leerling zich ruim een jaar met voorbeeldige
ijver en stipte nauwkeurigheid heeft geoefend in de theoretische vakken der
geneeskunde. Hij beval de veelbelovende jongeman aan in de protectie van
allen, die de edele wetenschappen zijn toegedaan.
Twee jaar later, 7 maart 1808, verklaarde de stadschirurgijn Daniël Maatjes, oom
van Martinus, dat Dingeman gedurende de tijd van bijna drie jaren onder zijn toe
zicht het verband heeft gefrequenteerd bij de diaconieën en weeshuizen ter
dezer stede, maar ook zijn letteroefeningen met "iever en naarstigheid" heeft
voortgezet. Behalve dit is hij ook van een goed en zedelijk gedrag. De leermees
ter kon dan ook niet nalaten hem te recommanderen aan een iegelijk, welke in
staat is, zijn geluk op enigerlei wijze te begunstigen.
Alles leek er op te wijzen dat Dingeman het medische vak ging beoefenen, het liep
echter anders. In het Koninkrijk Holland deden zich ontwikkelingen voor die zijn
toekomstplannen zouden beïnvloeden. Dingeman zelf liet zich hier niet over uit.
Gegevens over deze levensfase bereiken ons alleen via officiële stukken.
Al geruime tijd was men bezig in Holland een veeartsenijkundige opleiding te
verwezenlijken. Dit onder meer in reactie op de in heel Europa woedende run-
derpestepizoötien (=epidemie bij dieren) in de 18e eeuw. Ook de cavalerieregi
menten van de Europese legers vroegen om meer medische zorg voor de paar
den. De bij wet in 1799 ingestelde Commissies van Landbouw hielden zich hier
mee bezig. Het project schoot echter niet op. Lodewijk Napoleon, koning van
Holland, maande tot spoed en ging er zich persoonlijk mee bemoeien. Behalve
enige leden van de cavalerieregimenten werden zes jonge mannen op kosten
van het rijk uitgestuurd naar de keizerlijke veterinaire school te Alfort onder de
rook van Parijs. De landbouwcommissies werden belast met de taak uit iedere
provincie een jongeman te selecteren die aan bepaalde criteria moest voldoen.
Dit waren in het bijzonder een goede beheersing van de Franse taal, niet jonger
dan 18 jaar, gewend zijn aan de behandeling van vee en van zodanige geestver
mogens welke doen verwachten dat zij tot bekwame "Vee-Doctors" opgeleid
kunnen worden.
20