waarin ze er geen twijfel over liet bestaan dat ze op een toekomstige vereniging uit was. Dingeman, die kennelijk beloftes aan haar had gedaan, had zijn vader hier niet over ingelicht en dat gaf problemen. Mietje was hier niet over te spre ken en ze had wel meer twijfels. "Veel Geliefde Minnaar. De dag van UEd vertrek is mij juist geen van de aange naamste geweest zo min als zij UEd veel vreugde zal opgeleverd hebben want ik niet van denken dat al was ik uit oog dog niet uit hart was zoo min als gij bij mij uit hart was. Gij schrijft mij dat gij hoop dat er in die korte tijd geen verande ring bij mij plaats zal hebben O neen daar beware mij de hemel voor want dan ivare het beter nooit begonnen te zijn en zoo zult gij er ook over denken gelijk ik hoop indien het anders bij UEd ware dan zoud ik weldra van UEd denken dat gij met valsche vlijtaal ophield en zulks kan ik niet van UEd vermoeden en hope het nooit van UEd te zullen bespeuren want dat zou heel anders luiden als een braaf gedrag van een jonkman. En niets zal dan dien band verbreken als het ten min sten de taal van hart is welke gij mij schrijft. En gij hoop niet waar mijn lief bij u terugkomst het geluk te zullen mogen van met mij vereenigt te zullen worden o ja mijn lief ivaren wij eens zo gelukkig maar o hemel daar moet ik eens over zugten ik denk dat de ouden heer wel zijn hoofdje zal schudden van neen. Mietje was niet helemaal overtuigd van Dingeman en misschien met recht zoals later blijken zal. Ook maakte zij zich ongerust dat hij zijn vader nog niet had ingelicht en drong er op aan dat dit zo snel mogelijk gebeurde. Ook haar broer schreef dit nog eens extra aan Dingeman. Uiteindelijk kwam alles goed en vader Jan ging op bezoek bij Van de Polder. Maria gaf een geestig relaas van het gesprek met haar vader. "UEd vader heeft dan de goedheid gehad van een vrijdagmiddag om 12 uur na vader toe te komen waar op hij mij zaterdag namiddag bij zich riep en zijde met een boos gelaat wat is dat Mietje wat hoor ik, zoud gij willen gaan vrijjen gij zijt nog veel te jong wat den jongeling betreft hier op heb ik niets aan te merken hij is een brave goede jongen, ik dacht haha oudsten gaat zo maar voort met je zaakjes dan zal het wel schikken maar o jeetje. Daar kwam een maar agter aan dat was namentlijk wat of wij zouden gaan vrijjen zonder een bestaan te hebben en ik zijde hem indien gij nu alree een bestaan had dat het dan niet nodig was te schrijven en of hij reeds een bestaan had toen hij het zijn meisje vraagde waarop hij mij niets ten antwoorden gaf doch gij begrijpt de oude heertjes moeten iets zeg gen evenwel mijn lief twijffel ik geenszints of alles zal wel schikken. 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2004 | | pagina 29