Ook een meer politiek geladen gedachte van een zekere Macauly is opgenomen: 'Voor eiken gulden, dien men aan volksopvoeding en onderwijs te weinig uit geeft, zal men er later vijf en meer moeten uitgeven aan armenfondsen, gevange nissen, vervolgingen (policie), strafkoloniën, enz.' (252). De verlicht protestantse instelling van de openbare school - toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige richting - is voor de voor standers van confessioneel onderwijs aanleiding om de oprichting van eigen scholen na te streven. De Schoolstrijd ontbrandt, een strijd die eindigt in 1920 als de financiële gelijkstelling een feit wordt. In een publicatie van heel andere aard komt de naam van 'de ijverige man' ook voor. Nu niet als schrijver, maar als informant. Het is in het Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon (deel 2, 1874) van Johan Winkler. In 1870 heeft deze dialect onderzoeker 'De Gelijkenis van den Verlorenen Zoon' in de verschillende streekta len opgetekend. Hij maakt hiervoor gebruik van dialectsprekers uit het hele land. Zo levert de Burghse hoofdonderwijzer zijn bijdrage door deze gelijkenis 'in den tongval van het dorp Burg op Schouwen' voor Winkler te 'vertalen'. De eerste regels zijn als volgt genoteerd: 'N zeker mens ad twèë zeuns. In den jongsten van ulli zei tegen z'n voader: voader! geef m'n 't dèël van 't goed da' m'n toekomt. In i dèëlde ze 't goed.' (Lucas 15: 11- 12). Dr. A. de Vin, de grote deskundige op het gebied van het dialect van Schouwen- Duiveland, verwijst in 1976 nog naar de bijdrage van Manus van der Jagt, als hij in een artikel uiteenzet hoe deze in zijn tijd de uitspraak van sommige bijwoor den, voorzetsels en voegwoorden met of zonder r op het eind gehoord heeft. Ook op een vergadering van het Onderwijzersgezelschap (25 maan 1853) geeft de op Schouwen geboren en getogen Van der Jagt er blijk van de streektaal te spreken. Na een beschouwing over de Nederlandse taal voegde hij 'een stukje in den Zeeuwschen tongval van taal- en levensopvoedkundigen aard, getiteld Jaepik en Pleun' toe. 'Onder dankbetuiging Op 1 april 1878 schrijft meester Jan Albertus Manus van der Jagt - hij is dan tweeënzeventig jaar - aan de Weledelachtbare heren van de gemeenteraad van Burgh een brief, waarin hij met ingang van 1 oktober van dat jaar zijn ontslag aanvraagt. Zijn 'borstongesteldheid' is vaak hinderlijk voor een goede uitoefening van zijn betrekking als hoofdonderwijzer. Op dat moment heeft hij drieënveertig jaar lang de Burghse kinderen de eerste beginselen van het lezen, schrijven en rekenen bijgebracht. Een deel van de leer lingen, waarvoor het betalen van het schoolgeld geen probleem vormde of het schooljaar niet onderbroken moest worden door een periode van zomerwerk, kon uitgebreider onderwijs ontvangen en zelfs lessen in de Franse taal volgen. Eén van de leerlingen, Willem Gerardus Boot Wzn. - in 1923 burgemeester van Burgh - heeft nog persoonlijke herinneringen aan zijn oude meester. Op dinsdag 18 december van dat jaar houdt hij op de ouderavond, die in de Gemeentekamer plaats vindt, een lezing met als titel: 'De school en de onderwijzers gedurende de laatste 100 jaar'. In dit in een schoolcahier uitgeschreven verhaal maakt hij de volgende persoonlijke opmerking: 'Ook de schrijver van deze regelen behoudt nog een aangename herinnering aan de heer Manus van der Jagt. Hij heeft van 1 mei 1878 tot 1 oktober 1878 nog bij hem op school geweest en dus zijn eerste onderwijs van hem genoten'. 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2004 | | pagina 51