meter, waarna deze met betimmering werd afgewerkt; langs de zijwanden kwamen ladenkasten voor alle kleinere manufacture goederen en daarboven planken om stoffen op de rol neer te kunnen leggen. Vóór iedere zijwand kwam een looppad voor de verkoopsters en een lange toonbank met laden, waarop stoffen konden worden getoond, afgemeten, geknipt en ingepakt. Rondom de steunpilaren werd een lange toontafel gemaakt met bergruimte er onder. De etalageruimten waren vanuit de winkel bereikbaar om geregeld nieuwe en modieuze artikelen ten toon te stellen. Tijdens de verbouwing werd in de twee panden een gasleiding aange bracht voor verlichting van de winkel en het woongedeelte met gaslampen; de gasfabriek werd juist in die tijd in gebruik gesteld. Na de verbouwing werd de zaak in 1856 opnieuw ingericht voor de manufacturenhandel. Het was de bedoeling dat Pieter Marinus de beddenhandel zou voortzetten, maar niet in de nieuwe zaak van zijn vader. Voor hem werd op de hoek van de Appelmarkt en de Dam schuin tegenover Johannes' winkel, schuin tegenover de winkel van Johannes, pand B 09 aangekocht. Pieter Marinus was nog minderjarig en werkte in dienst van zijn vader. De beddenzaak trok vanaf het begin klanten en na ruim een jaar werd besloten dat Pieter Marinus zich er zelfstandig in zou vestigen. In 1857 trouwde hij met een vroeger inwonend winkelmeisje van zijn vader, Wilhelmina Dockheer. Er werd een advertentie geplaatst om de overdracht van de bedden handel van Johannes aan Pieter Marinus bekend te maken. De etalages van D 360/361 trokken niet alleen kijkers, maar ook nieuwe klanten, zoals de opzet was geweest. In 1859 kocht Johannes voor 300 nog een pand, ditmaal in de Venkelstraat D 189 (nu nr. 40) als extra opslagruimte voor zijn eigen winkel dan wel voor de beddenzaak van Pieter Marinus. Johannes was inmiddels 63 jaar geworden. Voor veel zakenmensen was dat toen een leeftijd om je terug te trekken en te gaan rentenieren. Maar Johannes voelde zich kennelijk nog te jong en te ondernemend om te stoppen. Zijn opvolging leek verzekerd, want Pieter Marinus zou zowel de beddenzaak als de manufactu renwinkel kunnen leiden. Maar het liep anders dan Johannes had voorzien. In I860 overleed Maria Huson, 58 jaar oud. Er ontstond geen noodsituatie, zoals na het plotselinge overlijden van Pieternella in 1828. De ongehuwde Robina nam in huis de taken van moeder Maria over en hielp Johannes ook in de zaak, terwijl de achttienjarige Samuel Johannes ook ingeschakeld zou kunnen worden. Johannes zette als weduwnaar zijn zaak voort. Hij moest aangifte doen voor de Successie belasting en hij riep de hulp in van notaris J. Ermerins. Deze liet allereerst een inventaris opmaken van de persoonlijke en de zakelijke bezittingen, die tot de tweede huwelijksgemeenschap hadden behoord. De inventaris van I860 De boedelbeschrijving door notaris Ermerins nam twee volle dagen in beslag en leverde twee akten op van in totaal 52 handbeschreven bladzijden. Dit lijvige document geeft weer wat er eind februari I860 in de manufacturenzaak aanwezig was, uit welke stoffen de artikelen bestonden en voor welke waarde (per lengte, per stuk of per partij) ze werden getaxeerd. Ook alle vaste klanten die op rekening kochten, staan erin vermeld met naam, adres en soms met beroep, evenals de fabrikanten en andere leveranciers van de winkelgoederen. Het persoonlijke deel van de inboedel en nalatenschap van Maria omvatte wat meubelen en lijfgoed voor een waarde van 846,50; Johannes en Maria bezaten enkele goede sieraden en gebruiksvoorwerpen, maar geen luxe. Aan contant 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2004 | | pagina 59