voor Huizinga dat de Zeeuwse bevolking 'niet alleen mag beschouwd worden als
de schoonste van het land, maar als een der schoonsten van Europa', een opmer
king die Huizinga vol humor en met graagte mocht aanhalen.2
Het moment van onderzoek was goed gekozen, begin jaren vijftig van de vorige
eeuw. De herverkaveling die in Zeeland op handen was, maakte het mogelijk
daar - op een bijzondere plaats - onderzoek te doen. Of zoals Huizinga stelde:
'Indien de problemen, die een goed te bewerken provincie als Zeeland aan de
antropologie stelt, al niet aangepakt en nader tot een oplossing worden gebracht,
behoeven we ons omtrent de toekomstige kennis van het Nederlandse volk als
geheel geen enkele illusie te maken. Het is namelijk niet voldoende dat deze
kennis blijft bij wat het is: een uitdaging.'3
Huizinga ging naar Zeeland in het kielzog van P. Glazema, directeur van de
Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in Nederland. Hij beloof
de Huizinga dat deze de beschikking kreeg over alle skeletten en schedels die
zouden worden opgegraven. Huizinga nam zijn jonge assistent Pierre Vinken
mee.
Vinken: de maat van het wervelkanaal
Pierre Vinken (1927) ontworstelde zich snel aan zijn geboortestreek in Zuid-
Limburg ('het katholieke zuiden was ook in de jaren dertig nog een clericale poli
tiestaat') en was inmiddels kandidaat in de geneeskunde. Vinken koesterde een
brede belangstelling: met succes hield hij zich naast geneeskunde bezig met lite
ratuur, kunstgeschiedenis en iconologie. Aan die studie medicijnen had hij niet
voldoende omhanden. Hij wilde er nog wel wat naast doen. Bovendien kon hij
met een assistentschap wat bijverdienen. Andere baantjes waren er toen nauwe
lijks voor studenten. Uitzendwerk bestond nog niet. Vinken kon na zijn kandi
daatsexamen student-assistent worden bij anatomie. Voor dat vak bestond veel
Pierre Vinken, begin jaren vijftig. Fotograaf onbekend.
(Coll. P.J. Vinken)
belangstelling. De studenten die het examen zelf net met goed gevolg hadden
afgelegd, werden ingezet als onderwijzer-demonstrant op de snijzaal, waar de
tweedejaarsstudenten in kleine groepjes een lijk tot onderdelen uit elkaar haal
den ('prepareerden' zoals dat heette). Na een paar maanden vond Vinken dit
'onderwijs' te saai en kon hij een soort promotie maken door de persoonlijk
assistent van Huizinga te worden. Zijn nieuwe taak was het meten van schedels,
87