Vergelijken we deze Zeeuwse aanvoercijfers met die van vissersplaatsen uit het
Maasmondgebied en Enkhuizen, dan blijkt duidelijk het Hollandse overwicht.
Slechts in Brielle en Vlaardingen werden soortgelijke hoeveelheden haring aan
wal gebracht als in Zierikzee. In Delfshaven, Enkhuizen, Rotterdam en Schiedam
werden jaarlijks duizenden lasten aangevoerd, een hoeveelheid die in Zierikzee
slechts eenmaal, in 1584, werd gehaald.6
Zierikzee was in de zestiende eeuw het onbetwiste centrum voor de visserij op
gezouten vis in de Nederlanden. Rond 1560 werden vanuit Zierikzee maar liefst
honderd schepen voor deze visserijtak uitgerust. In de eerste decennia van de
zeventiende eeuw was dit aantal tot zestig schepen gedaald. Na 1640 was er
sprake van herstel. Lange tijd gingen elk jaar zo'n tachtig schepen de zee op. Elk
schip bracht jaarlijks gemiddeld 28 last gezouten vis aan wal. Uitgaande van dit
gegeven daalde de aanvoer van gezouten vis van ongeveer 2.800 lasten rond
1560 tot ongeveer 560 lasten aan het begin van de negentiende eeuw.
Tabel 2.
Schatting van het aantal aangevoerde lasten gezouten vis te Zierikzee (1560-
1800)7
Jaren Aantal schepen Hoeveelheid lasten
1560 100 2.800
1600 60 1.680
1650 80 2.240
1700 90 2.520
1740 50 1.400
1800 20 560
Pas in het tweede decennium van de zeventiende eeuw werd Zierikzee van de
eerste plaats verdrongen door Maassluis. Ook bij de IJslandvaart moest Zierikzee
in Maassluis zijn meerdere erkennen. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw
brachten steeds meer Zierikzeese stuurlieden rechtstreeks hun vangsten naar de
Maassluise afslag. De vraag was daar veel groter, er waren meer kopers en de
prijzen lagen veel hoger dan in Zierikzee met zijn krimpende markt.
De hele bedrijfsketen rond de haringvisserij was vanaf het begin tot aan het
einde omgeven met voorschriften. Het begon al met het tijdstip waarop men de
eerste haring mocht gaan vangen tot aan de verplichting de gevangen haring in
de haven van vertrek op de plaatselijke visafslag te veilen. Vanaf 1580 was het
Zeeuwse en Hollandse vissers verboden hun vangst op zee te verkopen. Zij wer
den gedwongen hun haring en gezouten vis in Zeeuwse of Hollandse havens
aan wal te brengen. Met strenge regelgeving en hoge boetes probeerden de
Staten van Holland en Zeeland dit voorschrift te handhaven. Overtreders konden
rekenen op verbeurdverklaring van de vangst of de waarde ervan. Ook in
Zierikzee werden bijna jaarlijks plakkaten met het verbod om elders te 'havenen'
aangeplakt. De achterliggende ideeën waren het bewaken van de kwaliteitseisen
die aan te exporteren haring en gezouten vis werden gesteld en de mogelijkheid
om belastingen te heffen op de aangevoerde vangsten.8
Rond 1601 scheidden de wegen. Zeeland voerde voortaan een ruimhartiger
beleid inzake het verkopen van haring op zee, de zogenoemde ventjagerij. In de
Hollandse visserijsteden bleef dit altijd een zwaar discussiepunt. Om de kwaliteit
7