2. Nagaan welke dialectische woorden/gezegdes of uitdrukkingen nog in de
onderzochte subregio's en leeftijdscategorieën gebruikt worden.
Wiize van afnemen test:
De informant kreeg tijdens het interview vijfentwintig uitdrukkingen en inhouds
woorden uit het dialect van Schouwen-Duiveland onder ogen. De informant ver
meldde schriftelijk, indien bekend, de vertaling van de aangegeven woorden of
uitdrukkingen en noteerde vervolgens, indien de vertaling bekend was, of hij of
zij ook daadwerkelijk het woord of de uitdrukking gebruikt
De opdracht bij deze test luidde:
Komen de volgende gezegdes/uitdrukkingen u bekend voor? Indien ja, schrijf de
betekenis op in de standaardtaal en geef aan of u de uitdrukking ook gebruikt.
1. ie is onstrant [niet - wel]
2. 'k gae een stuitje loape [niet - wel]
3- sliere is leuk [niet - wel]
4. stok over blok [niet - wel]
5. bóögere [niet - wel]
6. da's ter nae [niet - wel]
7. suukerpee [niet - wel]
8. ie is noch nie dêêge [niet - wel]
10. schutteldoek [niet - wel]
11. ie ei joekte [niet - wel]
12. zö gröös as 'n kroaje mit 'n pooter [niet - wel]
13. dae doe wat op. [niet - wel]
14. ze krieg vaeke [niet - wel]
15. muste [niet - wel]
16. vleis [niet - wel]
17. 't is bóög [niet - wel]
18. je mot de taefel nog anzette [niet - wel]
19- je mot de taefel nog oprêêje [niet - wel]
20. uuschêê [niet - wel]
21. ie ei un bleine [niet - wel]
22. zit nie te reemele [niet - wel]
23. geef die zifte an [niet - wel]
24. iets lange [niet - wel]
25. z' is hêêl ereg [niet - wel]
7. Slotvragen
Doel van de vragen:
De vragen aan het eind van het interview dienden een aantal verschillende doe
len:
om de consistentie van de bandbreedte van de sociale groep van de informan
ten te controleren
om de continuïteit van het wonen in een bepaalde plaats te controleren, met
andere woorden: heeft de informant altijd gewoond in de woonplaats waar hij
wordt geïnterviewd?
om diglossie op te sporen, met andere woorden wanneer is er sprake van het
gebruik van een hogere variëteit en wanneer van gebruik van een lagere vari
ëteit, respectievelijk Standaardnederlands en dialect?
om een indruk te krijgen van de taalattitude van de informanten, met andere
woorden hoe staat de informant tegenover het dialect?
132