Machtsverhoudingen op het bestuurlijke vlak
In 1353 geeft hertog Willem van Beijeren - graaf Willem V - in Middelburg aan
Boudewijn van Roden, de uitvoerder van de inpolderingswerkzaamheden ver
gunning om de schorren van het Oosterland te bedijken. Boudewijn werkt samen
met Claes van den Burg, Mulock Pietersz., Hendrik Buffel en Gelof Ydgelofsz. Zij
worden in de vergunning met name genoemd. Heer Nicolaes van Borssele en
heer Hendrik van den Abeele zijn cle eerste ambachtsheren in de nieuwe polder.
In 1387 verkoopt hertog Albrecht van Beijeren aan zijn rentmeester Nicolaes van
Borssele alle ambachten op Duiveland. En wel dat van heer Hendrik van den
Abeele, heer van het Cleyn Ambacht, genaamd Oosterstein. Ook die van Renger
Jansz en Hailing Fransz. cum suïs in de Vierbannen, na een gewelddadig conflict
over de polderbelangen. In zijn machtspositie als leenheer- ontneemt hij ieder
van hen het privilege zijn leenman te zijn en daarmee hun macht als zijn verte
genwoordiger in hun functie als ambachtsheer. Dat zal rentmeester Nicolaes een
forse duit gekost hebben, mogen we aannemen. Maar het moet hem ook veel
meer macht hebben gegeven, als enig overgebleven ambachtsheer op het eiland.
En daar zal het de graaf om te doen geweest zijn. In 1410 krijgt ambachtsheer
Floris van den Abeele, loyaal aan de graaf, een deel van het bezit van zijn vader
Hendrik terug. Het gebaar alleen al geeft aan wie het voor het zeggen heeft!
In 1403 loopt de Oosterlandse polder onder. In 1414 breken de dijken opnieuw.
Hendrik, Floris en Nicolaes van Borssele weten het polderland snel weer droog
te leggen. Ook in 1509, 1530 en 1682 breken de dijken. Soms omdat de belan
gen van de polder ondergeschikt zijn gemaakt aan de machtsstrijd in wisselende
formaties en intrigues tussen de graaf met zijn rentmeester, de dijkgraaf, het pol
derbestuur en de ambachtsheer of -heren.
Machtsverhoudingen tussen kerkelijke en wereldlijke overheden
Deze Nicolaes van Borssele zal als medepatroon van de kerk van Oosterkerke, in
de parochiekerk van Oosterland, namens de graaf ook een rol hebben gespeeld,
maar niet altijd de hoofdrol. In 1405 komt er een priesterbenoeming, waarin het
kapittel van Oudmunster de eerste keus heeft en niet de ambachtsheer. Het is de
al genoemde Johannis van Weer(t)husen, in 'het deel van de kerk van Nieuw-
Duiveland', de parochiekerk in Oosterland-dorp. Hij hoeft niet zelf te komen.
Er mag een plaatsvervanger worden aangesteld. In die dagen kan dat, omdat
de kerk een 'uitbatingsobject' is. De priester en ook het kapittel leven van de
opbrengst van het altaar en de 'tienden' van o.a. oogst en opbrengst van de boe
renbedrijven in eigendom bij het kapittel. In de praktijk is dat elke elfde schoof
tarwe, rogge, boekweit, en vlas, elk elfde lam, enz. Ook de ambachtsheer heeft
dat 'tiendrecht' en nog later degenen aan wie dat recht is overgedragen.
Willen we van dit gecompliceerde samenwerkingsverband tussen kerkelijke en
wereldlijke machthebbers iets begrijpen, dan moeten we de verhoudingen tus
sen kerk en ambachtsheren in de periode 1300-1400 in beschouwing nemen. Er
is dan ook op dit terrein een machtsstrijd gaande. En wel om het recht op het
patronaat van een parochiekerk tussen o.a. het kapittel van Oudmunster van het
bisdom Utrecht en de Zeeuwse ambachtsheren. Kort gezegd gaat het er om wie
de pastoor mag benoemen.
Ambachtsheren zijn van oudsher in feite de belangrijke lokale grondeigenaren.
Dat recht hebben ze zich in de loop van de tijd toegeëigend. Zij zijn de voor-
18