wil zeggen aan de ambachtsheren en hun erfgenamen, overigens niet uitslui tend aan hen alleen. Tegen een bepaald bedrag per jaar van het kapittel worden ze in pacht gehouden. In 1628 ontvangt Dierick Claes als baljuw van Oosterland van het kapittel in Utrecht een bedrag met rente voor de verkoop van land. In 1647 verkoopt de secretaris van de stad Utrecht, Johannis van Nieupoort, lande rijen in de Oosterlandse polder gelegen, aan de heer van Oosterland. Het zijn de laatste resten van de kerkelijke landerijen van het kapittel. De veldnaam 'het Papenblok', ten noorden van de Sint Joostdijk, herinnert nu nog aan dat kerke lijk grondbezit. De lijst van benoemingen nog eens overziende lijkt de belangrijkheid van de kapel op de Platte Kapelledijk voor het Oosterland af te nemen en komt die van de parochiekerk in Oosterland-dorp meer en meer naar voren. Omstreeks het jaar 1500 lijkt de dochterparochie op eigen benen te staan. Opmerkelijk is dat in 1554 Maximiliaan van Bourgondië, leenman van Duiveland, via de proost van de Utrechtse domkerk de kosten van de aanstelling van heer Cornelis van der Abbingen als priester in Oosterland op zich neemt. Een stukje geldingsmacht van Maximiliaan die de ambachtsheer passeert? Ofwel een aardige geste in de rich ting van de kerkelijke leiding in de onrustige tijd vlak voor de Reformatie? We zullen zijn motief waarschijnlijk nooit kennen. De late(reinpoldering van Sonneschijn en Hardemee Aan de zuidoostkant van de Oosterlandse polder ligt omstreeks 1600 nog een stukje onbedijkt land. Het zijn de 'gorsingen' Sonneschijn en Hardemee die bij het Oosterland horen. Gorsinge, ook wel gors, zijn oudere woorden met dezelf de betekenis als schor. In 1354 wordt het eerstgenoemde voor een deel mee ingedijkt in het Oosterlandse Nieuwland. In 1467 een deel van Hardemee in de nieuwe polder 'Oost-Duiveland'. De rest van de nog onbedijkte schorren volgt in 1628 onder de naam 'Buijzepolder'. Als de graaf in Zeeland buitendijkse gronden ter bedijking uitgeeft, kan dat een gift zijn als beloning voor bewezen diensten, of een gunst. Hij kan ze ook uit geven in erfpacht of verkopen. Ook is er de mogelijkheid bij verkoop niet met 'gereed geld' te betalen, maar in de vorm van een stuk te bedijken en te ont ginnen grond in de nieuwe polder. Die vallen onder volledige vrijdom van alle onkosten van bedijken en andere lasten. Zo n saik grond heet in Zeeland een 'vrone'. Bij bedijkingen van aanwassen heeft de ambachtsheer recht op de grond. Dus het meeste vroonland komt aan de ambachtsheer. De rest heet 'dijkersland'. In dit geval zijn anderen dan de ambachtsheren eigenaren van het schor. Een besluit in de Staten van Zeeland van 22 maart 1628 geeft enig inzicht in de wijze waarop een en ander er aan toeging: "Alsoo ons bij Meester Cornelis de Jonghe, Raetsheer inde hooghe Rade als Heere van Oosterlant ende Jonckheer Johan van Hersbeecke als Heere van Brunisse mette eygenaeren van den Gorssinghe genaemt Sonneschin ende Hardemee geleeghen tusschen Vianen ende Brunisse is verthoont dat zij het aenstaendse sommersaeisoen met Godes hulpe geerne souden doen bedycken met eenen loffelicken winterdick de voorschreven gorssinghe ter grootte van ontrent vier off vijffentsestich gemeetten.". De beide ambachtsheren verzoeken vanwege de hoge kosten van dijkaanleg en onderhoud om vrijdom van accijns op bier en wijn, van de 100ste penning op hoornbeesten, op de bezaaide geme ten en op alle andere belastingen voor de tijd van 18 jaren. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 24