De Staten staan de bedijking toe, mits vooraf de Rentmeester Beoosterschelde en de Opperdijkgraaf van het land van Schouwen er bij betrokken worden en men een afpaling maakt van het dijktracé, met het bestek van de dijk die bestand moet zijn de zee te weren. Verder moet men aan de Rekenkamer overleggen de verdeling van het te winnen polderland over de betreffende ambachten en een kaart van het geheel, op kosten van de aanvragers. Wel stemmen de Staten toe in de vrijdom van accijns op wijn en bier daar gedronken gedurende de perio de van de indijking. Daarnaast de uitzondering op de betaling van belasting op het hoornvee en de bezaaide gemeten voor de tijd van zeven jaren, een 'heven- tijd' genoemd. En ook op de honderdste, tachtigste en veertigste penning en van alle heffingen op de onroerende goederen voor de tijd van tien jaren. Dat is heel wat minder dan de aanvragers wensen. "Des sullen de voorschreve indickeren gehouden sijn tot profyte van het Ministerium Divinum, (de gereformeerde kerk van Oosterland), int voorschreven aenstaende polderken uttet gors één gemet vrij vroone ende thiende vrij te bedicken ende ten eeuwighen daeghe daervan vrij te houden". Een stukje verder vervolgt de tekst met de woorden "Sullen meede de voorschre ve indijckeren schuldig syn dese dyckagie conform de voornoemde afpaelinghe ende besteck binne den tijt van twee jaeren nae date deser te voltrecken. Ende daer van behoorlycke certeficatie nevens de voorschreven caertte van de limi- ten ende den overlooper ofte veltbouck van de grootte ende becaevelinghe van den voorschreven polder, geattesteert by twee gesworen lantmeeters ter voor schreven Rekenkamer over te leeveren binnen één jaers nae de ververschinghe". Bedoeld is na het droogvallen van de polder en het zoet worden van het opper vlaktewater. "Mitschaeders den voorschreven polder nae dat den selven elckx ambachts recht gevolch sal bevonden werden de grootte der selver ter voor schreven Rekencaemer ende comptoire Beoosterschelt en 's-Graven Steenrolle", dat is het hevenboek waarin de landmeters de meetgegevens noteren, door de Graaf in het Gravensteen te Zierikzee bewaard, "bekent te maecken. Alles op poene van te verliessen 't effeckt van desen Ocktroeye". Zo, de stok achter cle deur. De Staten, als opvolgers van de landsheer, laten er geen twijfel over wie de dienst uitmaakt. In vroeger tijden was dat wel anders geweest: een dijkgraaf werd dan aangesteld voor de 'dijkagie' en voor het toe zicht op de waterlozing, bijgestaan door de 'gezworenen', samen het dijkbestuur. De dijkgraaf maakt in dat college de dienst uit. De gezworenen spelen een bijrol bij de vaststelling van de keuren voor de dijken, de dijkschouw en bij het vel len van vonnissen op de eis van de dijkgraaf. Ze worden benoemd en afgezet door hun voorzitter. Het gevolg is dat er geen competentieproblemen zijn, maar wel een onderdanige houding van de gezworenen. De dijkgraaf, als ambtenaar en vaak rentmeester van de graaf, is in zijn taakstelling een tegenspeler van de ambachtsheer, die in zijn ambachtsgebied door de dijkgraaf beknot wordt in zijn macht. Daarom is het een grote wens van de ambachtsheer ook dijkgraaf te zijn. Soms lopen de onderlinge meningsverschillen en de competentiestrijd zo hoog op dat de veiligheid van het gebied er onder lijdt. Daarbij komt nog dat de waterlozing meer aandacht heeft dan het dijkonderhoud. Dat laatste is namelijk voor de grote grondeigenaar tevens ambachtsheer een kostbare zaak. Men gaat uit van het principe 'elc sinen dike', waarvan alleen bij rampen tijdelijk wordt afgeweken. Het dijkonderhoud wordt dan ook om de zeven jaar - de 'heventijd' - herverdeeld onder de grondeigenaren, "welke verheveninghe es een vercave- 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 25