Stadsfabriek
Vanaf het midden van de 16de eeuw is veel informatie over de stadsvronen te
vinden in de resoluties of besluiten van de raad van Zierikzee en ook in die van
de thesauriers der stadsfabriek. Het is overigens passend dat de kaart thans weer
in de thesaurierskamer van het oude Stadhuis hangt.
Voor het goed functioneren van de stadsvronen was een regelmatig onderhoud
nodig. Daarvoor zijn in de loop van de tijd vele besluiten genomen die zijn terug
te vinden in de plakkaten of verordeningen van 1636, 1685, 1724 en 1749. Op
grond hiervan werd op 13 augustus 1789 een vernieuwde ordonnantie vastge
steld met 25 artikelen. In dit reglement is veel te vinden over het functioneren
van de stadsvronen. Het eerste artikel begint met het 'ruimen' of schoonmaken
van de vronen. Men achtte het van groot belang de afvoersloten op behoorlij
ke breedte en diepte te houden. Daarop werd toezicht gehouden door 'stadserf-
scheyders', die de 'ray' of begrenzing van de vronen controleerden.
Om het dichtslibben te voorkomen mochten er geen secreten, varkenshokken of
turfschuren bij of over de vronen worden gebouwd. Voor alle bouwsels moest
toestemming worden gegeven door de heren thesauriers. Bij werkzaamheden
moesten de timmerlieden en metselaars terdege rekening houden met de voor
geschreven maten die een goede doorstroming in de vronen mogelijk moest
maken. Daartoe was er bij de deken van het desbetreffende gilde én op het
Stadhuis een 'ijzere maate', die de juiste bodemmaat van 3Z2 voet (ruim 1 meter)
en een breedte van 7 voet (ruim 2 meter) aangaf. Van de 'ijzere maate' kon een
'houte malle' worden gemaakt om buiten te gebruiken. De bodembreedte werd
'van paal tot paal' gemeten en de stadsvroon had dus een beschoeiing. Op de
kaart stellen de punten naast de stadsvronen waarschijnlijk deze palen voor.
Uit de opgravingstekening leiden we af dat de stadsvronen 1 a 1,5 meter diep
waren.
In alle kleine waterlopen die in de stadsvronen uitkwamen, moest een gemet
selde zinkput zijn gemaakt van een vierkante voet en van 1 voet diep, die voor
zien was van een vast rooster om te voorkomen dat zand en 'andere vuyligheyd'
de afvoer zou verstoppen. Als dit toch gebeurde moest de vroon 'van onder naar
boven' worden geruimd, dus omhoogwerkend vanaf het afwateringspunt.
De mannen die het schoonmaken uitvoerden, moesten de 'slikke' of 'vroonaar-
de' vervoeren in de 'stadskar' of 'vroonkar'. De aanwonenden eigenaren dienden
hun kant goed te onderhouden en het stadsvroon regelmatig te ruimen. Werd dit
van stadswege gedaan dan kostte dat 24 stuivers per kar. Wie een secreet in de
vroon liet uitlopen betaalde de helft méér. Niemand mocht vuil in de stadsvro
nen gooien, in 1724 gespecificeerd als 'stenen, bezems, potten' of de inhoud uit
'eenigerlij misputten'. Verder staan in de ordonnantie van 1789 boetebepalingen
en nog andere onderhoudsvoorschriften.
Naast de informatie uit 1789 vonden we aanvullende gegevens met betrekking
tot de stadsvronen. Voor het uitdoen van de vronen waren 'vroonwerkers' aange
steld. Het aanbesteden van dit werk heette in 1704 'schopjes plaatsen' of kortweg
'schopjes'. Zo werd Jacob van Aken op 10 mei 1704 aangesteld als vroonwerker.
Hij werd betaald per strekkende roede (3,75 m). De vroonaarde werd soms ver
deeld tussen de aanwonenden, maar -als meststof- ook wel publiek verkocht
voor 10 stuivers per voer of karrevracht. In 1750 staat vermeld dat de vroonaarde
buiten de Westpoort moet worden gestort. Ze stonk ongetwijfeld, want in 1786
staat vermeld: 'Zo ras de kar vol is terstond te vervoeren'. Vooral de vronen langs
50