mijn kleine zusje. Klooster had nog een broer Jan Hanri (Brand), 1870, en een zus Angenita. Als kind heb ik nooit kunnen begrijpen dat mensen naar het slachten van een varken konden staan kijken. Ik ijlde ook van droefheid en drift de woonkamer in toe die lelijke Jaap Mels de hals afsneed van ons schaap. (Hierna beschrijft Klooster op een overladen manier het slachten). Ik had een afkeer van geweld. De omstandigheden maken dikwijls de mens en zo ben ik in mijn negen en een halfjarige loopbaan als veldwachter meermalen genoodzaakt geweest om geweld te gebruiken doch steeds heeft het mij innerlijk leed veroorzaakt. Pupillentijd In juli 1886 vertrokken mijn broer Willem en ik naar de Pupillenschool te Nieuwersluis. Iedere jonge pupil kreeg daar een oudere als buurman die voor hem moest zorgen en beschermen. Die van mij heette Van Zwieten en was een potige ruwe knaap. Die mij met echte kazernetaal, gekruid met de nodige vloe ken terechtwees waaraan in het begin de nodige kracht werd bijgezet door een opstopper. Menigmaal gebeurde het dat jongere pupillen door ouderen "burge meester" werden gemaakt. Ook ouderen lieten zich wel "burgemeester" maken. Van deze verwoestende ontucht schenen officieren en minderen onkundig te zijn. Er waren dan ook voor 250 jongens slechts 12 onderofficieren, 1 officier en 3 onderwijzers die het kader vormden. Het kader had dan ook bij verschillende oefeningen klassen van 50 tot 100 jongens. Mijn eerste straf kreeg ik doordat ik op zondagmorgen om 4 of 5 uur aan het vechten was. Deze jongen had mij 's nachts "gekeerd", d.w.z. vlug de strozak onder mij weggetrokken waardoor ik op het ijzeren raam van mijn krib viel, en daarna deze strozak boven op mij gewor pen. Natuurlijk nam ik revanche, 's Morgenvroeg keerde ik hem, hij maakte zich boos en we raakten aan het vechten. Juist komt de commandant der wacht op de chambre en wij beiden gaan 4 dagen in de donkere provoost. Dit was een cel van ongeveer 3 meter lang en ongeveer anderhalve meter breed; een hou ten brits diende als slaapplaats, terwijl ik slechts één deken kreeg. Er kwam wel lucht binnen maar bijna geen licht en daar het bitter koud was, behoeft hier geen verdere omschrijving, geen betoog. Maar een soldaat die geen provoost kent was geen soldaat. Honger! Twee jaar ben ik in Nieuwersluis geweest en uitgezonderd drie maan den dat ik oppasser was van een sergeant, heb ik honger geleden, 's Morgens een half bord dunne gort, om 12 uur een vierde van een commiesbrood, omstreeks 4 uur middageten en 's avonds een zelfde portie brood. Meermalen was het middageten niet te gebruiken, vier of vijf glazige aardappelen, een lepel tje bruine bonen, snert, rijst of iets dergelijks met weinig groenten en een stuk je spek, vlees of worst, dat soms bedorven was. Honger is een scherp zwaard en met een paar makkers vingen we dan kikkers, sneden de billetjes eraf, bak ten die in een deksel van een oude eetketel met wat margarine boven een vuur tje en stilden onze honger met dit Franse gerecht. We kregen echter ook soldij; eerste klas 10, tweede klas 15 en derde klas 20 en de commandant 25 cent per vijf dagen. Wij hebben menig gedicht gemaakt over dat soldatenleven en onder de pupillen verspreid. De ontevredenheid was er en wachtte slechts op een lont die de vlam zou ontsteken. Ik moet bekennen voor een groot deel de grond legger van het verzet geweest te zijn. Het liep dan ook tegen de tijd dat ik naar Kampen zou gaan. 70

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 72