Kampen Van de hel voelde ik mij in de hemel. Goede behandeling, geen slaag, volop goed eten en geen ontucht. Zes maanden later was ik de gelukkigste aller ster velingen; ik werd korporaal. Het laat zich niet beschrijven wat het zeggen wil als zestienjarige knaap een paar korporaalchevrons op de mouwen te dragen, dit moet men ondervonden hebben. Ik oogstte achting zowel bij mijn superieuren als bij mij minderen. In Kampen woonde een goede oude tante van mij en twee neven. De tante was de enige zuster van mijn vader. Het meest vertoefde ik bij mijn neef Bram niet om hem maar om zijn vrouw die veel van mij hield. Neef Bram was zeer kerks en uiterlijk godsdienstig wat mij zeer stuitte. Hij hield niet alleen van de kerk, maar ook van Schiedam en hij schonk mij graag een biertje en later een borrel in. Later zal die Bram Klooster zich geroepen gevoelen iedereen te bekeren en te redden. In januari 1890 werd ik geplaatst bij de 2de Comp. 3dde Boch. en 3de Regm. Infanterie te Bergen op Zoom. Bergen op Zoom Of het noodlot mij achtervolgde, ook hier stond het verderf op de negentienja rige knaap te wachten. Ook hier werd flink gedronken onder de korporaals, de sergeant deed stiekem een duit in het zakje. Wij bezochten korporaalskroegen en danshuizen. Ik had een vaste mentor gevonden in koporaal Petri, ook een Zeeuw die als stamkroeg had Weduwe de Bruyn. Hij vrijde met de oudste doch ter en na enige maanden was ook ik op de andere dochter tot over mijn oren verliefd, op mijn Louis. Mijn arme Louis. Waarom moesten wij elkaar ontmoe ten, waarom moesten juist wij elkaar lief krijgen. Een liefde die steeds hopelozer werd. Je was toch zo goed en hield toch zo van mij; maar de soutane zou tus sen beide komen. Totdatmaar ik dwaal af. Hoewel ik uit andere drinkgele- genheden wegbleef kwam ik temeer daar. En om haar moeder te misleiden, was ik genoodzaakt tot geregeld verteer. Ik raakte allengs gewoon aan een geregeld alcoholgebruik van 75 cent tot een gulden per vijf dagen. (Mijn soldij als korpo raal-scherpschutter bedroeg 1,28 gulden. Ik was dus altijd arm. Pasen 1892 brak aan. Nadat ik twee jaar onbezorgd en onbekommerd had doorgebracht met kus sen, dansen en pret maken tot het dolle toe, zo zelfs dat ik een paar malen in de provoost terechtkwam, braken voor mij de droevige dagen aan. De 2de paas nacht had ik te Ellewoutsdijk tot 5 uur doorgebracht met dansen en pret maken met Zeeuwse meisjes, 's Morgens 10 uur was ik weer te Bergen op Zoom en daar ik om 12 uur pas dienst had ging ik met een paar makkers naar een korpo raalskroegje. Na hier nog een lustig Pasen 3 gehouden te hebben keerde ik met 2 andere collega's huiswaarts terwijl ik zachtjes neuriede. Een zeker milicien - sergeant van Glerum komt ons achterop en belast mij met veel branie en druk te naar de kazerne te gaan en niet te zingen. Nog kalm wees ik hem erop dat ik al op weg was en dat hij op het ogenblik niets met mij te maken had. Door de woordenwisseling kwamen enige burgers om ons heen staan. Onze sergeant ging naar de kazerne en ik volgde. In de kantine gekomen riep hij mij tot zich en zei rappoit van mij te zullen maken. Ik antwoordde dat heel mijn misdrijf bestond uit het nauwelijks hoorbaar neuriën van een liedje. Waarop hij vervolgde: "Ga behoorlijk in de houding staan, je handen plat tegen je benen. Kijk me niet zo brutaal aan." Driftig door dit sarren deed ik een pas voorwaarts en zei:"Dat zal 71

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 73