heid, en de prijs was... Louis, Louis die ik zo innig liefhad. Ik zal ongeveer drie maanden in Middelburg zijn geweest toen ik voor de tweede maal een dag naar Bergen op Zoom ging, naar Louis. God! Zo ze slechts mijn vrouw wilde zijn, zo ze slechts één keer het naar liefde verlangende hart in mijn armen wierp om mijn hartstochtelijke liefde te breidelen dan was de macht des priesters gebro ken. Stil zaten we in een holle weg. Louis, Louis bewaar me voor ontrouw! En na een korte stilte kwam er een vastberaden trek op haar gezichtje en kort en koel klonk het: "Nu als het dan moet, vooruit maar." Sidderend van opgewon denheid en hartstocht wierp ik mijn sabel af, trok mijn jas uit, legde die uitge spreid neder terwijl ze kalm haar kleren losmaakte, vleide ze zich op mijn jas Neen, bij God neen Louis! Neen zo niet! Mijn God dat is geweld plegen. Kom, sta op Louis, barstte ik los en deed haar zacht opstaan. - We waren beide vernie tigd maar Louis was maagd gebleven! Mocht ik met geweld nemen wat zij vol gens haar geweten en uit angst voor haar biechtvader niet durfde geven? Neen dat ware laagheid geweest. Doch de prijs voor deze overwinning op mijzelf was groot. Vroeg scheidden wij en het was alsof we beiden voelden dat dit het begin van het einde was en wij elkaar nimmer zouden bezitten. Diezelfde avond kwart vóór 10 uur ging ik langs de Bree naar de kazerne in Middelburg hoewel ik nachtpermissie had. Onder het schijnsel der lantaarns zag ik een troep mannen en vrouwen luid zingen en dansen. Ik snelde erheen en drong mij ertussen en werd opgenomen in het gezelschap. Mijn rechterarm werd omklemd door een vrouwenarm, gestoken in een grijze mantel. Wild en zonder te denken aan mijn uniform of chevrons gaf ik mij over aan dit dolle gejuich. De herberg in. 't Grijze manteltje had me goed vastgehouden! Eindelijk vertrokken we, 't Grijze manteltje en ik, we gingen een eindje om en - die vrouw was mijn, ze gaf zich geheel, vrijwillig, zonder me te kennen, zonder te vragen. En ik nam en dronk met volle teugen wat zij me steeds aanbood. Rampzalige vrouw was mijn, geheel vrijwillig, zonder me te kennen. Maar ik had mij geworpen in een maalstroom van doldriest bacchant genot. Doch telkens doemde in de verte op... Louis, Louis. Ik wilde ziek worden, mijn lichaam was te sterk; ik greep het geweer en zocht de dood gewelddadig; men redde mij. 'k Kwam uit het hospitaal en stond weer daar en steeds klonk het weer Louis! Louis! Weer naar Louis waar ik mijn schuld beleed. Ze had me nog lief en vergaf me. Moe, walgende van het militarisme, van mezelf en van alles, wierp ik in het voorjaar 1896 de uniformrok weg en ging naar huis hopende daar rust te vinden en een nieuw bestaan te zoeken. De drieëntwintigjarige jongeman, zonder werk en vooruitzicht werd slechts geduld thuis, meer niet. Ik wilde weg, nu, hoe dan ook. Ik stond te Vlissingen in de haven om te monsteren op een mailboot, des noods als lader. Mijn oudste broer ontdekte me en overrede mij terug te gaan. Op zicht stond een vacature veldwachter te Dreischor. Ik, ik, politieman, smeris, bah! Maar ik wilde weg, en zou mijn plicht doen.Weer naar Louis. Was je maar Rooms, jij bent nu zelfs geen Christen meer, je hebt geen geloof. "Nee Louis, die zwarte banier die Galileo dwong zijn woorden te herroepen, die Giordano Bruno, die Johannes Husz tot de brandstapel veroordeelde, kan ik niet dienen!" Toen scheidden wij, vaarwel het ga je goed. Nog eenmaal zouden we elkaar ontmoeten, tien jaar later. Ze was, toen ze wist dat ik getrouwd was ten laatste ook getrouwd en bij de eerste bevalling in het kraambed gestorven. Rust in Vrede Louis de Bruyn. 73

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 75