Dreischor Per 1 januari 1897 werd ik onbezoldigd rijksveldwachter te Dreischor. Dreischor was een zeer verwaarloosde gemeente waar jarenlang zelfs ernstige misdrijven ongestraft konden plaatsvinden en ik heb door menig zure appel heen moeten bijten om wat orde en gezag te krijgen. Ik stond vooral bij cle officier van justitie Mr. van der Kam zeer goed aangeschreven en ik heb steeds de naam gehad een goed rechercheur te zijn. De recherchedienst was mijn liefste bezigheid." Er waren minstens 3 sollicitanten begin november 1896. Helaas ontbreken de raadsnotulen over de periode 17-10-1796 tot 1897; daarin zou een lijst van solli citanten moeten zijn opgenomen, evenals de motivatie om juist Klooster boven aan de voordracht te zetten. Zijn wedde was 370,- en daarboven 50,- per jaar voor kleding en wapening (bron begroting voor 1897). Hij woonde eerst bij met selaar M. Verjaal in huis D 144. Vervolgens ging hij op zichzelf wonen in huis D 109, hier werd zijn vrouw Pieter Kornelia van Nieuwenhuijzen op 10 december 1897 ingeschreven. Huwelijk "Ik verlangde naar een rustig tehuis, een eigen haard en naar een vrouw. Mijn vurig gestel moest een vrouw hebben, een vrouw zal mij sterk doen zijn, zal mij rustig doen zijn. Deze redenering klinkt erg naïef en toch redeneerde ik zo. In maart 1897 vroeg ik Pieternella Kornelia van Nieuwenhuijzen (Klooster noemt haar Pie) ten huwelijk, en ik gaf haar veertien dagen bedenktijd en op 26 november van datzelfde jaar togen we naar het gemeentehuis in Zonnemaire en trouwden. Een uur later hoorde ik mijn schoonmoeder tegen een van de gas ten zeggen: "Pie vroeg an mien, zou ik het doeè, en ik zégge zeker mien kind neem jie dien, dan bin jie onder dek, jah". Mijn jonge vrouw gedroeg zich die dag zo kalmpjes en zei als ze me nodig had of riep steeds "Klooster" of "zeg", ze noemde nimmer mijn voornaam, zodat ik veel zin had een stuk in mijn kraag te drinken. Ik deed dit echter niet want vanavond zou het immers terecht komen in lieve woordjes en omhelzingen. Eindelijk, het bruidsbed. Nu weet ik wel dat de eerste huwelijksnacht nooit voldoet aan de verwachtingen der jonggetrouwde paartjes, maar zö! Noch kussen, noch liefkozingen schenen enige warmte in die koude gevoelloze vrouw te brengen; ze bleef die nacht nog maagd. Ik ging een paar uur later stil het bed uit, dronk een paar grote glazen brandewijn, vloekte in mezelf als een ketter en viel tegen de morgen in slaap. Zij scheen goed te heb ben geslapen. Ik lag met gesloten ogen wakker, toen zij ontwaakte; ze liet me stil liggen en stapte uit bed waarna ze zich aankleedde. Dat was mijn eerste huwe lijksnacht. Ik ging die dag terug naar Dreischor waar ik nog drie dagen in mijn kosthuis bleef, toen haalde ik haar af in onze woning. De geslachtelijke omgang die ik gedurende mijn huwelijk met haar heb gehad heeft ze steeds geduld. Nooit, nooit heeft die vrouw me bij mijn thuiskomst met een kus of met een har telijke groet verwelkomd. Nooit een vurige kus gegeven. Bah! Welk een vrouw! Een vrouw minder nog dan een vrouw uit een bordeel, die zich geeft voor het haar betaalde loon, zij heeft zich verkocht voor het leven zonder zelfs de koop waar te leveren tenzij daartoe werd gedwongen. Een vrouw die enige weken na het huwelijk durfde te zeggen dat ze niet van bloemen hield en een hekel had aan kinderen en daarom, ook liefst geen kind zou hebben. Ik was zuinig en gaf mijn geld af en was tevreden met een dubbeltje sigarengeld op zondag." Toch zal deze vrouw hem kinderen geven, Angenita Carolina op 18 februari 76

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 78