Miskraam, problemen met de gezondheid van zijn vrouw
Pie, mijn wettige vrouw was drieënhalve maand zwanger. De dag nadat we
samen naar Rotterdam waren geweest om goed te kopen en haar zus Johanna
uit haar dienst te halen kreeg ze een zogenaamd miskraam. Ik heb de foetus in
de tuin begraven. Ze had zich in de inrichting 'De Noorderplaat', Erasmusstraat
70, voor 25 gulden de vrucht laten losmaken. Zelfs geen eerbied voor het onge
boren kind, geen eerbied voor haar lichaam. Daar ik wist dat ze tuberculose had,
begreep ik heel goed dat dit haar ontzettend moest verzwakken. Ondanks alles
bleef ik goed voor haar zorgen omdat zij een mens was. Niet als mijn vrouw,
neen als mijn vrouw had ik een hekel aan haar gekregen. Ik heb toen echter niet
meer bij haar geslapen.
Nadien zag ik dat ze achteruit ging en de arts Metz die ik raadpleegde zei me
later dat het er niet goed uitzag. Ik zag wel dat ze geen tien jaar meer te leven
had. En inniger en inniger werd de band tussen Maatje en mij. Soms knielden we
samen, ik de atheïst, zij de christen op het graf van haar moeder en vroegen daar
vergeving voor onze liefde. En eindelijk gebeurde wat er gebeuren moest tus
sen twee geliefden. Vol liefde, rijk en gelukkig gaf ze zich aan de man van haar
keuze. We waren gelukkig, maar er kwamen ook, vooral nu, dagen van wan
hoop.En dan drong de zucht bij haar en mij op om dit leven, dat dan zo donker
scheen te verlaten en samen te gaan naar dat oord van waar niemand terugkeert.
Een onbeduidend voorval deed op het dorp het praatje ontstaan van onze ver
houding. Maatje was 10 december 1905 bij mij thuis op visite en ik bracht haar,
op verzoek van mijn vrouw, 's avonds half tien naar huis waar ik met een hand
druk afscheid nam. Een viertal kwajongens zei: 'De veldwachter heeft Maatje
thuisgebracht'. Dit was wel waar maar aan dat thuisbrengen gaven venijnige ton
gen een andere uitleg. Het praatje stierf snel uit doch ik vermoed dat mijn vrouw
er achterdochtig door is geworden.
Eens stonden we 's nachts op het pad achter haar huis, het was januari 1906,
donker en koud. Maatje, laten we scheiden uit dit leven en samen gaan van hier.
Ja, snikte ze hartstochtelijk en terwijl ik mijn revolver trok, kusten we elkaar;
toen knielde ze neer om het dodelijk schot te ontvangen. Ik zette de revolver op
haar hartstreek en teiwijl ik zacht sprak, vergiffenis, zou ik afdrukken, toen plot
seling stonden we in fel licht en een fietser met acetyleenlantaarn rende voorbij.
Ver smeet ik de revolver weg en - we zouden leven. Maatje, Maatje! Het leven
bruist weer op, feller dan ooit.
Alcoholmisbruik
Ongeveer zes maanden later, Tl juli 1906, geeft mijn vrouw een tasje cadeau aan
Maatje en bracht haar een bezoek. In die dagen had ik juist een hevige scène
gehad met mijn vrouw. Ik zei dat ze voor mij als vrouw niets betekende, dat
ze alle genegenheid vernietigd had. De verwijdering werd steeds groter en met
argusogen ging ze me na of snuffelde soms in mijn portefeuille of in zakken van
mijn kleding. Ik begon haar te haten en het leven werd een hel ondanks alle
liefde van Maatje. Meer en meer greep ik naar de borrel en van half juni tot de
noodlottige 30 juli heb ik tamelijk veel sterke drank gebruikt, en doorlopend in
een alcoholroes verkeerde. Ik moet hierbij opmerken dat ik geen geld uit het
huishouden heb gebruikt. Ik had de laatste maanden sterk de neiging tot zelf
moord.
Op 17 juli komen mijn broer Brand en zuster Angenita Klooster onverwacht
78