maar met een kwart procent te verhogen tot 3,25 procent. De Nutsspaarbank
besloot hierin mee te gaan. De rente voor het jeugdsparen die al op dit niveau
stond, werd niet verhoogd omdat de deelnemers toch al een premie van 10 procent
van het Rijk kregen. De thesaurier zou proberen de Raiffeisenbank zover te krijgen
dat ook zij de rente van de Zilvervlootspaarrekening niet zouden verhogen.
Nieuw was de 4 procent rente voor één jaar vast. De administrateur vroeg aan een
paar grote banken rentetabellen voor deze nieuwe rekening, zodat hem een hoop
gereken bespaart bleef. Een half jaar later gingen de meeste rentes opnieuw met
gemiddeld een kwart procent omhoog. Ook de rentes op onderhandse leningen
en hypotheken stegen (tot 5,75 procent). Doeleman, die voorjaar 1964 enige tijd
ziek was, kwam na zijn herstel nogmaals met de aanmaning om als bank meer
sendee te bieden. Men moest zich veel sterker op het terrein van de handelsbanken
begeven, bijvoorbeeld via het uitbetalen van lonen voor ondernemingen.
De toenemende concurrentie verhardde ook de verhouding tussen de spaarbanken
onderling. Zomer 1964 liet de Nederlandse Spaarbankbond weten de samenwerking
met de Rijkspostspaarbanken en de Boerenleenbanken (Raiffeisenbanken) te willen
verbreken. Zij zouden zodanig aan de indertijd gestelde voorwaarden tornen dat de
rechten van de Bondsspaarbanken in het gedrang kwamen. Men vroeg aan de over
blijvende banken een extra jaarlijkse bijdrage van 250 gulden. De Zierikzeese
zegde onmiddellijk toe. Ook zij hadden regelmatig last van al of niet verwachte
renteverhogingen van de traditionele concurrenten. Een onverwacht, maar welkom
concurrentievoordeel beloofde een uitspraak van het Haagse gerechtshof. De
Zierikzeeënaren nam goede nota van een uitspraak in hoger beroep waarin de
Dordtse zusterbank werd vrijgesproken van de beschuldiging de Fiscale Noodwet
overtreden te hebben. Men had de belastinginspecteur inzage geweigerd in een
spaarbankboekje. Maar in de uitspraak werd gesteld dat men niet viel onder de
bepalingen van de wet, omdat er bij de Nutsspaarbank niet gesproken kon worden
van 'een oogmerk tot het maken van winst'. Hierdoor was men niet verplicht
inlichtingen over inleggers aan de belasting te verschaffen. De administrateur van
de Zierikzeese bank kreeg onmiddellijk de instructie voortaan aan niemand inlich
tingen meer te verstrekken over inleggers.
Een externe instantie waaraan men zich nog wel verplicht voelde, was het departe
ment. Zij vroegen zomer 1964 om een verhoging van de jaarlijkse subsidie die op dat
moment 800 gulden bedroeg. Het departement wilde graag twee toneelstukken per
seizoen brengen, maar die kostten al gauw 700 a 1000 gulden per keer, vanwege het
feit dat de gezelschappen in Zierikzee moesten overnachten door de slechte verbin
dingen. Volgens thesaurier Stols, eerder penningmeester van het departement, wilde
men verder springen dan de polsstok lang was en hij voelde er niets voor tot een
structurele verhoging van de subsidie over te gaan. Een eenmalige extra bijdrage van
200 gulden was het maximum waartoe de commissarissen bereid waren. Anderzijds
legde men wel de vijfde druk van Het Nut Nu in de wachtkamer op tafel.
Eind oktober 1964 werden de zaterdagmiddagzittingen opgeheven. De algemene
invoering van de vrije zaterdag gaf nu toch de doorslag om deze altijd slecht
bezochte dag te verruilen voor de donderdagavond wanneer ook de winkels hun
koopavond hadden. De zaterdag was nog de enige dag geweest waarop de com
missarissen de zittingen bijwoonden. De meeste van hen hechtten sterk aan dit
persoonlijk contact met de klanten en wilden dit op de donderdagavond voort
zetten. De thesaurier zag niets in dit plan en bracht er tegenin dat mevrouw Enzlin
dan niks meer te doen zou hebben. Zij moest tenslotte de uren van de ook voor
133