begin, bij voorkeur in de Westhoek. Men kon beter uitbreiden dan inkrimpen. Een
globale exploitatieberekening leerde dat de kosten op zo'n 20.000 gulden per jaar
zouden uitkomen. Vos en commissaris Van der Straaten zouden een dienstregeling
ontwerpen en de diverse burgemeesters en wethouders contacteren, naast de
campingdirecties. De Nutsspaarbank in Middelharnis wilde graag de exploitatie
van de bus met Zierikzee delen. Vooral met het oog op hun klanten in Flakkee,
waarvoor men de bus op maandag en gedeeltelijk vrijdag wilde reserveren.
Oktober 1970 werd met het rijdend kantoor gestart. Volgens Ton Deurloo, die op
de bus begon, was het rijdend kantoor vooral noodzakelijk geworden door de
vele nieuwe klanten die er buiten Zierikzee waren bijgekomen in verband met de
girale loonbetalingen, en natuurlijk vanwege het aantrekkend toerisme. Zo kon men
bij de bus ook travellercheques inwisselen, naast vreemd geld.
Dat vreemde geld zal wel voornamelijk bestaan hebben uit Duitse marken, want
in de bus kon men toen moeilijk controleren op vals geld. Marga Timmerman her
innert zich uit die tijd een groep Japanners die naast dollars en betaalcheques ook
Japans geld wilden wisselen. Dat had ze nog nooit gezien. Ze belde toen de Bank
van de Bondsspaarbanken die haar heel precies vertelde hoe de Japanse biljetten
eruit zagen. Later kwamen er voorbeeldboeken met afbeeldingen van alle ver
schillende bankbiljetten. Als er nu ergens nieuwe biljetten bijkomen, wordt men
onmiddellijk via een circulaire ingelicht.
Ton Deurloo moest al snel in militaire dienst en nadat commissaris Van der Straaten
nog even had bijgesprongen, nam L. Kaashoek het van hem over. Leendert
Kaashoek (Zierikzee, 1935) kwam 1 mei 1971 bij de bank werken. Na een dienst
verband van zes jaar bij de luchtmacht had hij in eerste instantie de lompenhandel
van zijn vader overgenomen. Later stapte hij over op de handel in tweedehands
meubelen tot de economische controledienst langskwam, aldus Leenderts' cryptische
samenvatting van het einde van zijn zaak. Hij schreef zich in bij het arbeidsbureau
als chauffeur. Op een gegeven moment liep hij Fré Vos tegen het lijf die hem som
meerde zich de volgende dag om tien uur op de bank te melden voor een bak
koffie. Een verbaasde Leendert kreeg van Vos te horen dat hij was aangenomen
op de bank en op zijn vraag wat hij daar dan wel zou moeten doen, vroeg Vos
slechts of Leendert kon lezen, schrijven, optellen en aftrekken. Kaashoek kende
de Nutsspaarbank uit zijn jeugd toen hij zegels spaarde. Na enig nadenken stemde
hij de volgende dag in met zijn nieuwe baan. Vos plukte ook later op die manier
mensen ergens vandaan, die hij al langer in de gaten hield voor het geval hij
iemand op de bank nodig had. Kaashoek sprak de 'taal des volks' aldus Vos en
dat was een doorslaggevende kwaliteit voor iemand die met de bus de eiland
bewoners thuis op wilde zoeken.
De eerste bus kende geen airco of speciale beveiliging. Ook geen telefoon of
mobilofoon. Achter de bestuurdersruimte zat een gedeeltelijk glazen wand met
schuif. Daarachter aan de kant van de zogenaamde afhandelruimte was een balie.
De chauffeursstoel diende tegelijkertijd als bureaustoel door hem een halve slag te
draaien. De afhandelruimte achter de glazen wand was slechts anderhalve meter
diep met een uitgang die alleen geopend kon worden met behulp van een hendel
naast de chauffeursstoel. Deze deur kon tijdens het rijden niet geopend worden,
want daarvoor moest de stoel eerst gedraaid zijn. Hij kon ook niet van buiten of
van binnenuit in de afhandelruimte geopend worden. Achter de afhandelruimte
met de balie waar maar één klant tegelijk werd toegelaten, was een wachtruimte
voor maximaal acht personen met een eigen deur naar buiten die alleen van buiten
af geopend kon worden. De carrosseriebouwer van de bus, de firma Lith uit
152