Geen fusie of staatsinmenging
Eind 1973 dreigde er een scheuring te ontstaan binnen de Nederlandse Spaar-
bankbond naar aanleiding van fusiebesprekingen met de Rijkspostspaarbank. De
Rijkspostspaarbank zag al vanaf 1950 haar aandeel in de spaarmarkt teruglopen,
terwijl men door wettelijke beperkingen het productenpakket in tegenstelling tot
de collega-spaarbanken niet kon uitbreiden.170 Zierikzee stuurde een telegram naar
het bondsbestuur waarin men aandrong op de grootst mogelijke voorzichtigheid bij
het formuleren van de samenwerkingscondities en wanneer een duidelijke bonds
spaarbanksignatuur niet gegarandeerd kon worden, van de plannen af te zien. Voor-
en tegenstanders stonden lijnrecht tegenover elkaar. Bij de minister van Verkeer
en Waterstaat waren drie prealabele voorwaarden gedeponeerd:
- De nieuwe organisatie moest na fusie een zuiver privaatrechtelijk karakter dragen
- De Bondsspaarbanken moesten in de nieuwe organisatie op een meerderheids
positie kunnen rekenen.
- De nieuwe organisatie moest onderworpen zijn aan de voorschriften van De Neder-
landsche Bank voor wat betreft het bedrijfs en sociaal-economisch toezicht (WTK).
Probleem was ook dat wanneer de Post Cheque en Girodienst (PCGD) mee ging
doen met de fusie, de staatsdeelneming moeilijk beneden de 50 procent gehouden
kon worden. Binnen de Bond bestond veel irritatie, ongerustheid en achterdocht,
vooral omdat er weinig informatie naar buiten kwam over de besprekingen. De bonds
voorzitter benadrukte bovendien steeds de negatieve ontwikkelingen bij de Bonds
spaarbanken zoals teruglopend marktaandeel en de verlaging van de rentabiliteit,
een situatie waarin in zeker Zierikzee zich niet herkende. De gemoederen raakten
landelijk gesproken danig verhit. Allerlei fusievarianten kwamen op tafel, maar de
grootste gemene deler bij de oppositie was toch wel de verwerping van elke staats
deelneming. Of het zojuist aangetreden centrumlinkse kabinet Den Uyl de allergie
voor overheidsbemoeienis had versterkt, laat zich raden. De notulen zwijgen over dit
saillante aspect. Voor de Zierikzeeënaren lagen de zaken in elk geval duidelijk.
- Het spaardersbelang werd door een (onderzoek naar) fusie niet gediend.
- Zonder gedetailleerde informatie wilde men geen mandaat geven aan de delegatie
die met minister Duisenberg ging praten.
- Eerst moesten de rapporten worden afgewacht van de interne structuur- en profiel
commissies.
Zaterdag 15 december 1973 kwam men voor een buitengewone vergadering op de
bank bij elkaar om een standpunt te bepalen ten aanzien van de laatste ontwikke
lingen. Men oordeelde unaniem negatief over de fusieplannen. 'Een gril van deze
tijd', 'geen staatsinvloed'. Als we moeten fuseren, waarom dan geen verkoop aan
de hoogst biedende, aldus voorzitter Doeleman, maar dat is niet te verkopen aan
'onze spaarders'. Er moest steeds naar verbetering gestreefd worden, maar deze
plannen getuigden volgens hem van paniekvoetbal. Kortom men zou tijdens de
algemene vergadering van 17 december a.s. negatief adviseren ten aanzien van de
fusie. Uiteindelijk bleek er op de Bondsvergadering geen meerderheid te vinden
voor een voortzetting van de fusiebesprekingen, die voorlopig werden opgeschort.
De Zierikzeeënaren besloten contact op te nemen met de andere tegenstanders,
zodat ze de volgende keer sterker zouden staan.
170. Per 1 januari 1986 zouden de Postgiro en de Rijkspostspaarbank na jarenlange besprekingen en het over
winnen van wettelijke barrières uiteindelijk fuseren tot de Postbank. Zie hiervoor: J.W. Veluwenkamp, De
totstandkoming van de Postbank (Deventer 1986) passim.
161