moment éénvijfde van de bevolking. In 1815, niet lang na de bevrijding, werd begonnen met het herstel van de havenwerken en men zon op middelen om de enorme werkloosheid te bestrijden. In 1819 leidde dit tot de oprichting van de zogenaamde 'Nieuwe Visscherij', een door de lokale overheid financieel onder steund project om de kabeljauwvisserij en zelfs de haringvisserij nieuw leven in te blazen. Tegenvallende vangsten, lage prijzen, gebrek aan aas, tekort aan bekwaam scheepsvolk en lage lonen waren de belangrijkste oorzaken dat dit project na enkele jaren mislukte.10 Maar in de eerste jaren na 1815 was men nog vol goede moed en in dat klimaat paste het initiatief van de Zierikzeese notabelen verenigd in het plaatselijke departement van het Nut van 't Algemeen, om een spaarbank op te richten. Op 6 augustus 1818 benoemde het Zierikzeese departement een commissie onder leiding van mr. J.M. Moens die bij schrijven van 26 februari 1819 de burgemeester verzocht om een geschikt lokaal in het stadhuis beschikbaar te stellen om te kunnen vergaderen en om er 'in eene met drie sloten voorziene kist de effecten en gelden der Spaarbank te kunnen bewaren1." Moens was lid van de Zierikzeese gemeenteraad en in het dagelijks leven zetelde hij als rechter in het raadhuis. In die wetenschap is het niet verrassend dat de burgervader onmiddellijk de 'Burgemeester kamer' ter beschikking stelde.1- Bovendien hadden de burgemeester ook via bestuurlijke kanalen de wensen van de koning bereikt. Op 25 maart 1819 waren de commissarissen klaar met de opstelling van een huis houdelijk reglement. In een verklaring aan de ingezetenen van Zierikzee en 'de eilanden Schouwen en Duiveland' die bij het reglement is gevoegd, werden ambachtslieden, dagloners en dienstbodes opgeroepen de bij onze voorvaderen zo populaire maar inmiddels verloren gegane deugd van spaarzaamheid in ere te herstellen. De nieuwe bank moest niet verward worden met een zogenaamde 'Beleenbank', die Zierikzee ook kende. Het was de bedoeling om nu en dan een kleinigheid van het loon opzij te leggen, 'welk zij welligt anders nutteloos zouden verteren'. Na verloop van tijd zou men dit geld vermeerderd met rente op kunnen nemen om 'in geval van ziekte, of eenige andere noodzakelijke behoefte, van deze aldus gespaarde penningen, nuttig gebruik te kunnen maken'. Ook de 'spaar potpenningen' van de kinderen konden op deze manier ingelegd en vermeerderd worden. De toekomstige spaarders werd verzekerd: 'De aan deze Spaarbank toe vertrouwde gelden, zullen zoo nauwkeurig mogelijk worden beheerd, en op de veiligste wijze worden bewaard', waarbij men verwees naar het ter beschikking gestelde lokaal in het stadhuis. Met die veiligheid zat het wel goed, maar misschien had men zich moeten afvragen of een deftig stadhuis voor de groep van kleine spaarders, vaak zeer eenvoudige mensen, wel de meest laagdrempelige plek was om hun geld naar toe te brengen, vooral als we ons realiseren dat die gelden in de regel in ontvangst werden genomen door de bekendste notabelen van Zierikzee. Het lijkt er niet op dat deze gedachte ooit door de hoofden van de Zierikzeese patriciërs gespeeld heeft, ongeacht hun goede bedoelingen. Misschien was de sociale kloof in die patriarchale tijden ook 10. L.R. Priester, 'Zierikzee' in: Maurits van Rooijen (red.). Steden des tijds. Historische stadstypen in de Nederlanden (Utrecht 1990) 69. 11. In werkelijkheid had Zierikzee in deze periode tot 1824 twee burgemeesters. 12. J.M. Moens was rechter in de Rechtbank van Eerste aanleg van 1811-1830. Deze rechtbank hield zitting in het stadhuis tot 1867. Het zou niet de laatste keer zijn dat een raadslid president van de raad van commisarissen van de bank was. Heel de geschiedenis van de bank door bevonden zich onder de commissarissen, burge meesters, wethouders en raadsleden, naast notarissen, advocaten en andere notabelen. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 21