Deze oproep leverde niet het beoogde resultaat op want in 1821 kreeg de bank
bij Koninklijk Besluit toestemming alle gelden tegen een 'behoorlijken interest' in
de stadskas te storten, 'ter wegneming van alle vrees voor de zekerheid der inge
storte penningen en ter bevordering eener meer algemeene deelneming', zoals
een gedeputeerde van de Zeeuwse Staten het formuleerde. Deze oplossing werd
echter voor 'Notificatie' aangenomen.
Ook zakelijk gezien was de bank niet meteen een succes. Het eerste jaar had men
een aanloopverlies genomen van 24,68 gulden en het jaar daarop hield men na
aftrek van alle kosten 63 gulden aan baar geld en 180 gulden aan beleggingen
over. Aan de boekhouder lag het niet. Die werkte volgens de notulen keihard en
omdat de resultaten geleidelijkaan beter werden, besloot men hem vanaf 1822
een beloning te geven van 25 gulden per jaar, uiteraard zolang de reserves het
toelieten. In het verslag over 1822 constateerde men opnieuw dat er maar door
weinigen van de 'mindere klasse' gebruik gemaakt werd van de diensten van de
bank, maar dit bleek geen beletsel om te groeien en winst te maken. In 1824 leidde
dit tot een principieel conflict met het departement.
Voor wie is de winst?
De personele verstrengeling van de bank met het departement was groot. De
commissarissen waren allen lid van het plaatselijk Nutsdepartement en werden direct
of indirect door hun bestuur gekozen. Het departement had ook het reglement
van cle bank opgesteld en de bevoegdheid dit te wijzigen of aan te vullen. Over
het boekjaar 1824 was winst gemaakt en het departement meende formeel aan
spraak te mogen maken op het batig saldo. Binnen de raad van commissarissen
ontbrandde er een heftige discussie over. De overgrote meerderheid vond dat de
winsten in reserve gehouden moesten worden voor slechtere tijden èn als waarborg
voor cle deposito's. Zonder het alleenbeslissingsrecht over de gelden te claimen,
was het voor de commissarissen vanaf dat moment een uitgemaakte zaak dat zij
beslisten wat er met de kasreserves gebeurde. In de jaren daarna zou men regel
matig activiteiten van de maatschappij sponsoren, maar altijd op basis van vrijwillig
heid en zodanig dat het de solvabiliteit van de bank niet in gevaar bracht. Het
ging de bank overigens steeds meer naar den vleze want de boekhouder kwam
diezelfde vergadering met de vraag of hij voor de 700 gulden, die sinds een maand
in kas waren, een stuk van 1000 gulden mocht kopen 'met last op denzelven'.
Dit voorstel werd unaniem goedgekeurd. De 300 gulden verschil zou snel weer
bijgepast kunnen worden uit de gelden die binnenkwamen. Ook in de jaren daar
opvolgend bleef de bank leuke winsten maken waarvan verslag werd gedaan in
de Zierikzeesche Courant met de bedoeling 'de bewoners van dit eiland tot deel
neming in dezelve uittenodigen en aan te manen.'
In 1829 ging men ertoe over 'beleeningen te doen op alle cours hebbende effecten,
mits dezelve worden aangenomen tegen 10 procent beneden de cours van den
dag der beleening en met verpligting op den beleening" te suppleeren. ingeval de
vermindering van cours meer mogt zijn dan 5 procent sedert den dag der be
leening tot dien aflossing.' De gegoede burgerij van Zierikzee had, in tegenstelling
tot de doelgroep van kleine spaarders, de bank inmiddels ontdekt als een uitste
kende gelegenheid om geld te verdienen. Ze kregen een rente die nauwelijks
onder het rendement van de staatsobligaties lag zonder zelf enig risico te lopen,
zoals bij een plotselinge waardedaling. De bank onderkende dit gevaar.
14. In de notuelen slaat letterlijk 'beleenen'. maar het lijkt duidelijk dat hier 'belening' bedoeld wordt.
23