Gevelsteen van bet huis
'De Witte Swaen
Let op het gouden halssnoer,
(foto R.HJ
April 1844 nam men zich daarom voor, weliswaar op initiatief van het hoofd
bestuur van de maatschappij, een advertentie te zetten in de plaatselijke Courant
met de mededeling dat men over wilde gaan tot het geven van voorschotten op
pensioenen,17 De boekhouder bleek dit voorstel al langer tot het zijne gemaakt te
hebben, want na zijn plotselinge dood bleek er nogal wat geld uit de kas te zijn
ontvreemd. De geschrokken commissarissen besloten een en ander strikt geheim
te houden om de naam van de bank niet in diskrediet te brengen. De jaarlijkse
gratificatie van 50 gulden was voor de boekhouder, die sinds enkele jaren ook het
werk van de bode had overgenomen, kennelijk onvoldoende geweest. Een daartoe
ingestelde commissie suggereerde daarom de boekhouder niet langer uit de club
van commissarissen te kiezen, maar een buitenstaander te benoemen tegen een
salaris van 100 gulden per jaar. De reglementen van de bank moesten hiervoor
worden aangepast.18 De nieuwe boekhouder werd verplicht een borg te stellen
van maar liefst 1000 gulden. De schrik zat er dus goed in, en mede uit voorzorg
koos men een niet onbemiddelde boekhouder.1' Er kwam ook een nieuwe bode
die 15 gulden per jaar ging verdienen, saillant detail als men leest dat de nieuwe
boekhouder - die de functie van bode voor een paar maanden waarnam - hiervoor
26 gulden ontving. Uit het feit dat de boekhouder bij machte was geweest geld te
verduisteren en de nieuwe een borg moest stellen, kunnen we opmaken dat de
bank inmiddels niet langer kantoor hield op het stadhuis, maar bij de man thuis.20
De winst over 1844 bedroeg 419,85 gulden. De inleg had dat jaar een hoogte
bereikt van 16.502 gulden en er was voor 14.640 gulden opgenomen. De bank
telde 193 spaarders en het reservefonds was aangegroeid tot 6233,78 gulden. Men
besloot de rentebepalingen opnieuw iets te versoepelen. Wanneer men in de laatste
17. Of en hoe deze voorschotten zijn uitgekeerd heb ik niet kunnen achterhalen. In de notulen van de raads
vergaderingen is er nooit meer op teruggekomen. Nagtglas herinnerde zich uit zijn Zierikzeese jaren dat in
de jaren veertig mr. A.Moens van Bloois 'in het belang der mindere standen' verschillende pensioen- en
waarborgfondsen had opgericht, die echter na diens dood in 1854 werden opgeheven, omdat niemand zin
had de ingewikkelde administratie te voeren. F. Nagtglas, 'Mijn leven' in: Archief 1977. Mededelingen van het
Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (Middelburg, z.j.) pp 14-22, 34-148.
18. Dit nieuwe reglement van 1844 is onvindbaar gebleven.
19. De thesaurier fungeerde voortaan als zijn directe chef en oefende controle uit over de dagelijkse werkzaamheden.
20. De verhuizing van de bank naar het privé-huis van de boekhouder zou drempelverlagend hebben kunnen
werken, zie mijn opmerking hiervoor in de tekst. Inderdaad verdrievoudigden, bijna verviervoudigden zich
de inlagen in de jaren veertig vergeleken met de jaren dertig, maar de overheersende indruk is toch dat dit
vooral aan de sterk verbeterde economische conjunctuur te danken moet zijn.
26