te gaan beleggen in hypotheken. Hij wilde hiervoor maximaal 16.000 gulden vrij maken, onder andere door verkoop van effecten. De hypotheken zouden alleen verstrekt worden voor solide panden, met een meerwaarde van minstens een derde van het te investeren kapitaal en tegen een rente van 4 procent. Met de ver koop van effecten zou gewacht worden tot er absolute zekerheid bestond over de te verstrekken hypotheek. Uiteindelijk werd het totale beschikbare bedrag van 16.000 gulden gespendeerd aan één hypotheek voor de aankoop van een 'hofstede'. Zierikzeesegevelstenen op 'solidepanden', (foto R.H.) De jaren erna ging men op de ingeslagen weg verder. In 1858 werd opnieuw een hypotheek van 8000 gulden verstrekt op de aankoop van landerijen, tegen een rente van 4,5 procent, waarvoor men effecten verkocht die volgens een brief aan het departement op dat moment niet meer opbrachten dan 4 procent. Het verschil tussen de ingelegde en opgenomen gelden groeide wel, maar niet spectaculair. Over 1858 bijvoorbeeld ontving men 1479,39 gulden meer dan dat emit ging, ruim 10 procent van het ingelegde kapitaal. De nettowinst steeg dat jaar tot een kleine 600 gulden en het reservefonds bevatte inmiddels bijna 8000 gulden. In ditzelfde jaar discussieerde men uitvoerig met het departementsbestuur over de vraag of men gedurende het jaar niet rente over rente moest berekenen. De bank vond van niet. Het departementsbestuur voerde op voorspraak van haar welgestelde leden aan dat men bij de driemaandelijkse renteberekening moest uitgaan van het gespaarde bedrag plus de uitbetaalde rente in het kwartaal daarvoor. Volgens de commissarissen zou het voor de kleine spaarder voor wie de bank was opgericht maar enkele centen per jaar uitmaken. De grote spaarder moest goed beseffen dat Het "pikken" (van loof ontdoen) van de meekrap vóór het delven. 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 34