werd een bedrag geleend van 3500 gulden om de tienden die rustten op hun eigendommen af te betalen. Het is onduidelijk of dat onder dezelfde voorwaarden gebeurde als bij de vorige hypotheekverstrekking. Beginjaren zeventig viel de totale inleg van de spaarders na de stevige groei in de jaren zestig even terug, waarschijnlijk onder invloed van de Frans-Duitse oorlog en de daaropvolgende sociale onrust culminerend in de Parijse Commune, maar vanaf 1873 zette de opwaartse lijn onstuimig door. De totale inleg steeg vanaf 1850 per decennium van 33.794 naar 48.828 gulden via 77.700 in 1870 naar 166.012 gulden in 1880, dus een ruime verdubbeling in het laatste decennium. Het aantal spaarders passeerde in 1874 de zeshonderd, twee jaar later waren dat er al ruim zevenhonderd en slechts één jaar later in 1877 achthonderd. Het reservefonds gaf dezelfde florissante ont wikkeling te zien. Nadat midden jaren zeventig de grens van 20.000 gulden was gepasseerd, groeide dit fonds jaarlijks met duizenden guldens. Ook elders ging het goed met de Nutsspaarbanken. Volgens een verslag uit 1873 van een door de landelijke Maatschappij ingestelde commissie waren hiervoor de toegenomen welvaart, de snelle bevolkingsaanwas en het gegroeide vertrouwen in de banken verantwoordelijk. Schoolsparen en de komst van de Rijkspostspaarbank Het succes van de banken bracht ook grotere financiële verantwoordelijkheid met zich mee. Het hoofdbestuur drong er daarom bij al haar departementen op aan dat men zorg droeg voor voldoende waarborgkapitaal. Inmiddels was vanuit Engeland, dus opnieuw van de overkant van Het Kanaal, het idee komen aamvaaien van een Rijkspostspaarbank. Een enkel departement wilde zelfs dat de Maatschappij de Het Post-en Telegraafkantoor waarin de Rijkspostspaarbank gevestigd was. Rechts daawan, in het hoekpand, met schuin (lessenaars)dak, vestigde zich in 1900 de Nutsspaarbank. Zierikzee. Post- er. Telegraafkantoor, 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 38