te verhogen van zeven naar negen42. Verder testte Cau de verhoudingen door een proefballonnetje op te laten met de vraag of het niet de voorkeur zou verdienen om het departement ook formeel geen beschikking te laten over de opgebouwde reserves. Verder wilde hij dat de spaarders rente zouden gaan trekken vanaf een inleg van 2 gulden, die bovendien maandelijks berekend werd. Het departement wilde niet voetstoots met de voorgestelde veranderingen akkoord gaan. Belangrijkste twistpunt in wat een machtsstrijd leek nissen de nieuwe en de oude garde binnen bank en departement was de benoeming van de boek houder. Moest deze voor of na de uitbreiding van de raad van commissarissen plaatsvinden? Cau wilde de benoemingsprocedure zo snel mogelijk opstarten, dus voor uitbreiding met door het departement gecontroleerde benoemingen. Maar tactisch manoeuvreren van Franse, die als commissaris terugkeerde, dwong Cau op dit punt toe te geven. Er meldden zich maar liefst twaalf sollicitanten. Niet ver wonderlijk want Franse, die tijdens zijn tienjarig bewind de totale baten van twee naar zes ton had getild, had parallel hieraan ook zijn jaarsalaris weten op te krikken tot ruim 1400 gulden. Door Cau's voorstellen, om de hoogte van clit salaris aan bepaalde voorwaarden te verbinden, zou het totaalbedrag weliswaar worden teruggeschroefd, maar toch nog altijd 1200 gulden bedragen.11 Er bleven uiteindelijk twee kandidaten over. W.J. Rensen, vermoedelijk de kandidaat van Cau, kreeg ondanks de uitbreiding van de raad, drie stemmen meer dan jhr. L.M.J. Schuurbeque Boeije, naamgenoot van de president van de raad van commissarissen. Jhr. Röell had na een forse aanvaring met Cau in de departementsvergadering over de pro cedure rond de benoeming, die vervolgens in de raad van commissarissen nog eens dunnetjes werd overgedaan, al eerder ontslag genomen als commissaris. Vervolgens werden de reglementswijzigingsvoorstellen van Cau door het departe ment goedgekeurd. Het nieuwe reglement, het huishoudelijk reglement van de bank, waarvan voor het eerst sprake was, en de aparte instructie voor de boek houder werden op kosten van de bank gedrukt. Resumerend had het er veel van weg dat de bank onder leiding van Cau zich onafhankelijker wilde opstellen tegenover het departement. De bank had zich het afgelopen decennium enorm ontwikkeld en het lijkt erop, als gezegd, dat Cau met de installatie van zijn zogenaamde bijstandscommissie aanstuurde op de vorming van een dagelijks bestuur binnen de uitgebreide raad van commissarissen. Zijn opponent Röell onderkende dit, reden waarom hij zich onmiddellijk aanmeldde als lid van genoemde commissie. Tevergeefs, want binnen dit comité van drie zou hij de andere twee steeds tegenover zich vinden. Cau was de protégé van de oude(re) dr. Moll, oud-rector van de Latijnse School en Cau's 'vereerde leermeester'. Maar hoe de verhoudingen ook waren, men zou elkaar voortdurend blijven tegenkomen. Röell werd na zijn ontslagname als commissaris, voorzitter van het departement. 42. Ooit was men met negen commissarissen begonnen, maar in 1867 was clit om onduidelijke reden terug gebracht tol zeven. Ook later zou dit aantal variëren. 43- De notulen uit deze jaren lijken op een legpuzzel, in die zin dat de verslagen van verschillende vergaderin gen op merkwaardige wijze door elkaar zijn gehusseld. J.Franse is na zijn ontslagname als boekhouder ken nelijk namens het departement als bemiddelingspersoon opgetreden en woonde in die hoedanigheid een vergadering van de bank bij. In de notulen van de vergadering van 22 april 1893 wordt hij voor het eerst als commissaris opgevoerd. Deze benoeming lijkt ook een bevestiging van zijn maatschappelijke promotie, zie hiervoor, voetnoot 40. 44. De boekhouder zou voortaan 400 gulden vast krijgen, een tegemoetkoming in de kosten van het kantoor aan huis van 150 gulden en verder 0,25 gulden per boekje (2600 stuks) wat neerkwam op 650 gulden. Franse liet zich al voor 3000 klanten uitbetalen. Twee jaar later werd het salaris van de boekhouder op diens verzoek opgetrokken tot het niveau van zijn voorganger. 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 45