debiteuren 0111 een verlaging, zoals een hypothecair-debiteur uit Dreischor die een verlaging van zijn rente van 4,5 naar 4 procent wenste en de gemeente Zonnemaire. In het eerste geval werd een beslissing aangehouden tot de rente stand zover gedaald was dat een verlaging van de hypotheekrente verantwoord was, en dan nog onder voorwaarde dat de 'schuldenaren stipt aan hunne ver plichtingen voldoen'. Zonnemaire kreeg gedeeltelijk haar zin. Het voorstel om te zijner tijd bij de Zierikzeese agent van de Veendamsche Hypotheekbank pand brieven aan te kopen, vond wel genade in de ogen van de commissarissen. Cau verzekerde zijn medecommissarissen dat hij van vertrouwde zijde had vernomen dat de bank solide was. De thesaurier had regelmatig behoorlijke sommen geld in huis. De boekhouder moest volgens afspraak de inleggelclen boven het niveau van de borgsom bij hem in bewaring geven. Inmiddels kwam er per jaar een paar ton binnen en de thesaurier stelde zijn medecommissarissen daarom voor om op het moment dat er voor bepaalde gelden nog geen onmiddellijke bestemming was gevonden, hem te machtigen dit uit te zetten bij de Crediet Vereniging Amsterdam. Die toestemming kreeg hij tot een maximumbedrag van 10.000 gulden. Bank en departement groeien uit elkaar Met de bank ging het steeds beter, met het departement veel minder. Het leden bestand vergrijsde snel doordat er nauwelijks nieuwe leden bijkwamen. Het plaatse lijk Nut had haar welgestelde leden ook weinig te bieden. Het werd steeds moei lijker om bekende sprekers aan te trekken. De vroeger zo populaire lezingen trokken 's winters steeds minder toehoorders, misschien vanwege de opkomst van andersoortig, cliverser vertier. Het aantal leden schommelde decennialang rond de zeventig. Na 1890 zakte het. Toen men na 1897 met de lezingen stopte, daalde het aantal leden rond de eeuwwisseling zelfs tot ongeveer dertig. Omdat de maatschappij allerlei financiële verplichtingen had, zoals subsidies voor bewaar school, bibliotheek en andere zaken, raakte ze door de verminderde contributie afdracht snel door haar reserves heen. In 1895 was het zover dat men de laatste cent uit de reservepot had opgenomen. Het leek logisch dat ze bij haar rijke dochter, de Nutsspaarbank, voor financiële steun aanklopte. Het ging om een bescheiden bedrag van 150 gulden, maar dat zou nog heel wat voeten in de aarde hebben. Op de vergadering van 19 juni 1895 kwam de aanvraag van het departement aan de orde. Het is opvallend dat de president allereerst het oordeel vroeg van de thesaurier. Verwachtte hij bij hem de meeste tegenstand of had dit simpelweg te maken met het feit dat Cau in eerste instantie voor dit soort zaken verantwoordelijk was binnen de raad? Hoe het ook zij, Cau was principieel tegen. Volgens hem was het geven van geld aan het departement in strijd met 'het idee waarmede de spaarbank is opgericht'. Wanneer men die weg insloeg waar eindigde die dan? In het minder rente uitkeren aan de inleggers? C.J. Fokker, advocaat en wethouder, was het volkomen met Cau eens. De president bracht daar tegenin dat in andere plaatsen spaarbanken vaak veel geld gaven voor nuttige instellingen. Voor struc turele financiële hulp hoefde men niet bang te zijn, daarvoor was een reglements wijziging nodig. Kon er nu echt geen eenmalige bijdrage vanaf? 'De zuinigheid waarmede de spaarbank wordt beheerd stelt haar daartoe in staat; 't departement stichtte de Armenschool, de volksbibliotheek, gaf een bijdrage voor de Armen- bewaarschool. De leden hebben zich in 1830 en 1848 finantieele offers getroost om de spaarbank te redden waarom zouden we dan niet 't departement helpen nu het hulp noodig heeft en de finantieën der spaarbank zulks toelaten.' 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 47