De Nutskleuterschool van Zierihzee in 1906, oftewel De Bewaarschool van On- en Minvermogenden,
Commissaris J. A. de Bruyne, directeur van de Rijks Hogere Burgerschool, sloot
zich aan bij het principiële bezwaar van Cau en Fokker, maar pleitte voor een
compromis: een eenmalige schenking van beslist niet meer clan 150 gulden, die
uitsluitend aangewend mocht worden voor het instandhouden van instellingen
van de minder gegoeden. Dr. Moll vroeg zich af 'of we verplicht zijn aan de aan
vrage gehoor te geven'. De president antwoordde bevestigend. M. Couvée jr.,
directeur van gemeentewerken en van de gasfabriek, meende dat men bij toeken
ning inconsequent bezig zou zijn: 'we hebben de interest verlaagd, de hypotheken
geven minder rente, hij zou liever meer interest aan de inleggers geven dan
een uitkering aan het departement doen.' Anderen omarmden het bemiddelings
voorstel van De Bruyne, terwijl Cau nogmaals zijn principiële bezwaren toelichtte
en ervan overtuigd zei te zijn dat het departement ook zonder steun van de bank
kon overleven. Waarom schrapten ze niet één of meer dure lezingen? Uiteindelijk
besloot de president het voorstel van De Bruyne aan het departement over te
brengen. Maar bij de stemming over de verschillende standpunten staakten de
stemmen. Ook dit resultaat werd aan het departement doorgegeven. Reglementair
besliste in laatste instantie inderdaad het departement zelf over haar eigen aan
vraag en binnen het departementsbestuur werd het subsiclievoorstel vervolgens
met zestien tegen vier stemmen aangenomen. Voor mr. Fokker reden om ontslag
te nemen als commissaris van de bank.
De vraag dringt zich op naar aanleiding van de toenemende fricties nissen departe
ment en bank of bij een aantal leden ook geen politieke motieven een rol speelden.
De jaren negentig in de negentiende eeuw gaven een krachtige opbloei te zien
van de socialistische beweging en de politiek verwante radicaalliberale stroming.
Naar aanleiding van voorgaande discussies kan men zich soms niet aan de indruk
46