onderpand te geven. Het jaar daarop werd men lid van de Spaarbankbond.® Naast deze versterking van de ankers in de bankwereld wilde men ook de banden met de spaarders verstevigen. Naar Gronings voorbeeld werden 25 spaarbusjes aange schaft om het sparen een nieuwe impuls te geven. Dit experiment sloeg aan want nog geen half jaar later werden er honderd busjes bijbesteld.67 Vlak voor de kerstdagen van 1908 werden de commissarissen op dringend verzoek van thesaurier Cau bijeengeroepen. Hij wilde de rente, die nota bene niet lang daar voor op zijn voorstel verhoogd was, onmiddellijk verlagen tot 3 procent. De deposi torente was onlangs verlaagd en volgens Cau werd de bank nu overspoeld door oneigenlijke spaarders die grote sommen geld inbrachten om hun tegoeden veilig te stellen. Een en ander gaf veel extra werk. Daar zou de thesaurier op zich geen moeite mee hebben als het om de werkelijke doelgroep ging, maar voor deze klanten wilde hij zich niet extra inspannen. Commissaris Goemans had weinig gemerkt van een stormloop op de bank vanwege de hoge rente. De inleg was verhoogd, maar hij weet dat vooral aan het uitstekende oogstjaar voor de boeren. Bovendien kon men als het om de hoogte van de rente ging elders nog wel meer verdienen. Er waren banken waar men 4 procent gaf, tenminste wanneer men zijn geld voor één jaar vastzette (De Zeeuwsche Landbouwbank van Rensen, c.w.). Volgens Goemans was de groei te danken aan het feit dat mensen graag hun geld wegzetten op een bank waarvan men de commissarissen persoonlijk kende en vertrouwde. Hij zou het als commissaris heel vervelend vinden om tijdens een zitting inleggelden te weigeren. President Franse sloot zich bij hem aan. Hij was destijds tegen Cau's voorstel voor rentever hoging geweest, maar nu men daarmee nieuwe klanten had gelokt, kon men ze weer moeilijk wegsturen of confronteren met een renteverlaging. Cau bekende schuld, maar bleef bij zijn standpunt en pleitte bovendien voor een maximuminleg van 2000 gulden, waarvoor men een staatsschuldboekje kon krijgen.68 Volgens hem gaf geen enkele andere spaarbank meer dan 3 procent rente, op een enkele uitzon dering na, maar die schiftten hun klanten en sloten bemiddelden buiten. Het werd een principiële discussie waarbij Franse via een historisch exposé aantoonde dat de bank, als het om de sociale statuur van de clientèle ging, allang niet meer beant woordde aan de doelstelling het sparen bij de kleine man te bevorderen. De hoogte van de ingelegde bedragen interesseerde hem daarom minder dan de vraag wie er spaarde. Franse raakte de juiste snaar want daarop werd unaniem besloten, dat voortaan 'alle inlagen geweigerd zouden worden van menschen die uit hun aard niet op de Spaarbank thuishoren.' Kinderen van uitgeslotenen werden niet geweerd. Dat leek een vergaand principieel besluit, al liet de formulering ruimte voor een par ticuliere interpretatie. Kennelijk wilde men Cau tegemoet komen, maar de rente werd niet verlaagd. Toch rijst onmiddellijk de vraag of men de draagwijdte van een en ander wel had overzien. De inlagen waren in 1908 met bijna een ton gestegen tot een kleine miljoen gulden. De jaren erna zou dit bedrag zelfs nog stijgen tot maximaal ruim elf ton, maar het rendementspercentage hield daarmee volstrekt geen gelijke tred en daalde voortdurend. Het niveau van de inlagen zou zich uiteindelijk voor lange jaren stabiliseren op een lager niveau van ongeveer negen ton. Het besluit 66. Over de opvallende aansluiting bij de Spaarbankbond zie hierna. 67. Jaarverslagen uit die tijd spreken alleen over het in bruikleen geven van spaarbusjes aan jonge inleggers met een tegoed van minstens 2 gulden. 68. In de raadsvergadering van 12 juni 1909 werd op voorstel van Cau besloten inlagen te weigeren wanneer daarmee de totale spaarsom boven de 2000 gulden kwam. Per maand mocht niet meer dan 500 gulden ingelegd worden. De grens van 2000 gulden had waarschijnlijk te maken met het feit dat vanaf dat bedrag door kassiers kantoren rente werd vergoed op de depositorekening, zie ook hiervoor. 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 66