opvolgende voorstel om tenminste alle subsidies op te zeggen haalde het niet. Aan het eind van de vergadering deelde Cau mee dat hij het liefst dit jaar was afgetreden maar bij 'nader inzien' toch maar wachtte tot 1915, wellicht om samen met zijn oude makker J. Franse, die in april van dat jaar met functioneel leeftijds ontslag zou gaan, te vertrekken. Het zou uiteindelijk 1916 worden, zoals we hierna zullen zien. Eind 1914 bleek iedereen de hypotheekrenteverhoging geaccepteerd te hebben. Een aantal grotere klanten had snel een soms fors deel van hun hypotheek af gelost, waardoor de bank alle schulden aan De Nederlandsche Bank kon afbetalen. Cau had het Bakker al voorspeld: degenen die geld hebben zullen spontaan hun hypotheken aflossen. Het leven van de kapitaalarme hypotheekgever was op die manier gespaard, al moest (vooral) hij daardoor de last van de renteverhoging dragen. Het was de minste van twee kwaden. Het hoofdbestuur van De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen trok zich de noden van de kleine man aan en vroeg de Nutsspaarbanken plaatselijk hulp- en voor schotbanken op te richten of bestaande van meer werkkapitaal te voorzien. In Zierikzee bestond al een voorschotbank, een 'philantropische instelling van de Vereeniging tot Wering van Armoede' en die beschikte volgens de commissarissen over voldoende kaptaal. Het was de bank ondanks alle commotie in 1914 niet slecht gegaan. Er resteerde zelfs een mooie winst. Maar die werd opgeslokt door de waardevermindering van de effectenportefeuille. Bakker stelde daarom opnieuw voor om de subsidies voor het komende jaar op te schorten. Dit keer moest Cau toegeven want de andere commissarissen waren het met de thesaurier eens. De bewaarschool en Onderling Hulpbetoon hadden nog wat eigen geld en door de invoering van het staatspensioen had Onderling Hulpbetoon minder geld nodig dan voorheen, al werd dit door Cau betwijfeld. Zelf bezat de bank niet eens contanten om in te schrijven op de oorlogslening van 5 procent, wat bijzonder betreurd werd. April 1915 nam J. Franse op zesenzeventigjarige leeftijd ontslag als commissaris van de bank. Hij had de bank vanaf 1883 gediend, de eerste tien jaar als boekhouder, later als commissaris en president. Precies één jaar na zijn terugtreden, 16 april 1916, overleed hij, kinderloos. Cau sprak aan zijn graf. Hij werd als commissaris opgevolgd door een oude bekende J.A. de Bruyne, die destijds ontslag had genomen uit protest tegen het niet aankopen van het pand van de loge en de daarop vol gende huurverhoging van het kantoor waarin men was blijven zitten. Cau werd gekozen tot president van de raad van commissarissen als opvolger van Franse. Accountantscontrole en tekorten Via het lidmaatschap van de Nederlandsche Spaarbankbond betaalde men vijftien cent voor elke 1000 gulden eigen kapitaal aan de accountantsdienst van de Maatschappij, die louter toezicht hield. Accountant Hamelberg van bedoeld bureau bood aan privé voor 50 gulden per jaar de boeken daadwerkelijk te con troleren en adviezen te verstrekken. Hij ontdekte terstond een verschil van 20.000 gulden tussen het opgegeven tegoed der spaarders en het werkelijke bedrag. Dit verschil bleek al jaren te bestaan, maar was nooit ontdekt omdat bij het tegoed van het vorige jaar eenvoudigweg het verschil van inlagen en opnames bijgeteld of afgetrokken was. De werkelijke saldi waren op 31 december nooit geteld. Cau vond dat de man daarom wel wat meer waard was dan dat minimumbedrag van 50 gulden en men verhoogde de vergoeding ongevraagd tot 75 gulden. Zonder dat men de boekhouder van bedoeld verschil beschuldigde, was men het er over eens dat de man bijzonder slordig was. Een van de commissarissen had zelfs eens op 74

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 76