een zondag de deur van het kantoor open gevonden, terwijl er niemand thuis was. De boekhouding maar ook de bankinventaris moest op professioneler leest geschoeid worden. Op advies van de accountant schafte men een tabellarisch kasboek en een waardeboek aan waardoor men in één oogopslag een overzicht kreeg van de stand van zaken. Er was al een kaartsysteem ingevoerd, waarop alle mutaties van de inlagen en uitbetalingen per spaarder werden bijgehouden. De brandkast verhuisde van het zittingslokaal naar de kluis en in het zittingslokaal waar verder nog twee tafels stonden, kwam een zogenaamde loketkast waar de bedoelde kaarten in opgeborgen konden worden, Men was hiervoor gaan kijken bij de Insulaire Hypotheekbank aan het Havenplein. Cau wilde hierin ook de effecten bewaren die de bank voor haar klanten zou aankopen van hun spaar geld. Dit was een nieuwe service, waarvan men overigens geen al te grote ver wachtingen had. In het zittingslokaal kwam verder een elektrische bel met een koordje en een drukknop op één van de twee tafels die naast elkaar opgesteld werden, waarachter de boekhouder en commissaris gingen zitten. Kort daarop besloot men één van de tafels te verplaatsen naar de wachtkamer omdat er in het zittingslokaal een hek kwam, waarachter het publiek moest blijven staan. Kennelijk ten behoeve van de privacy, want voor bescherming tegen diefstal zal het niet bedoeld zijn, daar was men op het eiland niet bang voor. Een verzeke ringsagent die langskwam voor een inbraakverzekering werd doorgestuurd met de mededeling 'in deze streek hoort men nooit van inbraak', en verder vertrouw de men op de nieuwe brandkast in de kluis. De bank was dagelijks geopend voor het bijschrijven van de rente, 's Morgens van tien tot twaalf en 's avonds van zeven tot acht. Dinsdagmiddag tussen één en twee uur, donderdags tussen tien en twaalf en zaterdagavond tussen zeven en acht kon men geld inleggen of afhalen. Opvallenderwijs was de bank dus veel vaker open voor rentebijschrijvingen dan voor de overige bankzaken. De berekening van de waarde van de eigen effecten had altijd iets willekeurigs gehad. De boekhouder nam een koers van 4,5 procent maar de accountant ont raadde dit. Hij stelde voor de koers van 28 juli 1914 te nemen, dus van vlak voor het uitbreken van de oorlog. Of de bekendgemaakte onderpandkoers van De Nederlandsche Bank van januari 1915 als uitgangspunt te nemen. Men besloot dit laatste voorstel, in feite niet minder willekeurig, over te nemen vanuit de overwe ging dat onder invloed van de accountantsdienst bij andere banken dezelfde bere kening gevolgd zou worden en de resultaten daardoor vergelijkbaar werden. Dalend rendement en stijgende vergaderfrequentie De bank doorstond de eerste oorlogsjaren goed, maakte zelfs nog winst, maar vanwege de lage rente stapten er spaarders over naar de Landbouwbank (van Rensen) of kochten pandbrieven bij de Insulaire Hypotheekbank. Het rende mentspercentage zakte tot 6 procent. Desondanks besloot men tegen de achter grond van de onvoorspelbare economische en financiële ontwikkelingen de rente niet te verhogen om meer spaarders te lokken.77 Daar stond tegenover dat door de verhoogde hypotheekrente de inkomsten verder zouden stijgen. Voor 1916 besloot men daarom de subsidies aan ambachtsschool en bewaarschool weer te hervatten. Over de subsidie aan Onderling Hulpbetoon werd lang gediscussieerd. Bakker en Cau stonden opnieuw lijnrecht tegenover elkaar, waarbij thesaurier Bakker weder om zijn sociaaldarwinistische opvatting ventileerde dat wanneer een instelling 77. De bank bezat voor 390.000 gulden aan effecten, hierop had men het afgelopen jaar vanwege koersdalingen 36.000 gulden verloren. De winst over 1914 was toch nog 8000 gulden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2005 | | pagina 77