4,75 procent, onder hen J.P. Cau die dat nota bene deed bij iemand die zijn
hypotheek (daarom?) bij de Nutsspaarbank had opgezegd. Uit een vertrouwelijk
briefje dat thesaurier Bakker bereikte, bleek dat ook de Bank voor Schouwen en
Duiveland, hypotheeknemers van de Nutsspaarbank benaderde om hun dure
hypotheken over te nemen, tegen eveneens 4,5 procent. Toen Bakker de directeur
van bedoelde bank daarop aansprak, bood deze zijn excuses aan. Hoeveel aan
delen zou Cau nog in deze bank gehad hebben? Hij had haar tenslotte zelf opgericht.
Eén belangrijke reden om de hypotheekrente niet te verlagen was dat men de ver
liezen moest zien te compenseren die men leed doordat de bank een aanzienlijk
saldo bij De Nederlandsche Bank wilde aanhouden. Over die tegoeden kreeg
men maar 2,5 procent rente, terwijl men aan de eigen klanten 3 procent uitbetaalde.
Maar vanwege de nog steeds onzekere financiële situatie durfde men ook hieraan
niets te veranderen.
Zomer 1916 bestond er nog steeds een aanzienlijk verschil tussen de werkelijke saldi
en de papieren uitkomsten. Na een intensieve correspondentie tussen thesaurier
en accountant was er wel het een en ander boven water gekomen, maar een niet
genoemd restbedrag moest van de reserve worden afgeschreven. Misschien om
de verliezen enigszins te compenseren werd terzelfder tijd besloten om kleine
bedragen van reeds lang overleden spaarders die nooit waren opgeëist, af te boe
ken. Dit brengt in herinnering dat een paar jaar daarvoor de gemeente het saldo
had opgevraagd van een boekje dat in 1861 voor het 'Fonds voor herstelde
behoeftige krankzinnigen te Zierikzee' was geopend. Het beginsaldo was de eer
ste jaren regelmatig aangevuld en tot 1879 was er ook uitbetaald. Daarna vonden
er alleen rentebijschrijvingen plaats. De herkomst van het fonds en van het boek
je bleef onduidelijk, maar omdat het gemeentebestuur al die jaren het boekje had
aangeboden om de rente te laten bijschrijven en men geen andere eigenaar kon
opsporen, kreeg deze het saldo, ruim 900 gulden, op zijn verzoek uitbetaald.
Begin 1917 vroeg de Polder De Vier Bannen van Duiveland een hypotheek aan
van 40.000 gulden tegen 4,5 procent rente. De raad van commissarissen huiverde
enigszins bij de grootte van dit bedrag, vooral omdat een 'Amerikaansch geleerde'
voorspeld had dat de rente na de oorlog sterk zou stijgen. Men besloot voorlopig
af te wachten tot er een officiële aanvraag binnenkwam. Er zou in elk geval meer
rente gevraagd worden. Andere hypotheeknemers betaalden tenslotte ook nog
steeds 5 procent. De oorlogssituatie en de stijgende maatschappelijke onrust in
betrokken landen maakte dat begin 1917 de commissarissen het risico van een
run op de bank opnieuw op de agenda zetten. Algemeen was het gevoelen dat de
mensen nu meer vertrouwen in de spaarbank hadden dan aan het begin van cle
oorlog. Desondanks werd kassier Bal een onderpand in de vorm van effecten
gevraagd voor de 108.000 gulden die men bij hem had uitstaan. Bal verzekerde bij
calamiteiten binnen één dag, of in geval van verkeersstremmingen binnen twee a
drie dagen een ton cash bij de Twentsche Bank te kunnen ophalen. Ook De
Nederlandsche Bank zou onmiddellijk met 30.000 gulden over de brug komen.
De boekhouder had intussen een overzicht gemaakt van het verloop van de cli
ënten sinds de renteverlaging in 1912 van 3,6 naar 3 procent. De terugslag voor de
bank in de vorm van opgezegde boekjes en terugbetaalde tegoeden was men
inmiddels te boven. Het aantal inleggers was in 1916 weliswaar 330 kleiner dan in
1912 - 2954 tegenover 3281 spaarders - maar het totaal ingelegde bedrag was 500
gulden hoger, namelijk 213.000 gulden (per jaar). In het algemeen verkeerde de
bank in goeden doen, al viel de winst enigszins tegen vanwege het kasgeld dat
78