achteneenhalve ton. Kennelijk durfde men z'n geld weer naar de bank te brengen en
te investeren. De diverse overheden leken over elkaar heen te tuimelen met het aan
vragen van leningen. Er zat geld genoeg in de markt want van een inschrijving op
een lening van de provincie Zeeland groot 50.000 gulden a 5,5 procent, werd april
1919 maar 4000 gulden aan de bank toegewezen."" Daarop stelde Bakker voor op
een lening van de gemeente Dordrecht voor 100.000 gulden in te schrijven in de
hoop 10.000 gulden toegewezen te krijgen. Dat ging de commissarissen iets te ver en
men besloot de inschrijving te halveren en voor wat er aan contant geld zou over
schieten staatsleningen te kopen met 5 procent rente tegen een koers van 91 procent.
De bank zat goed in haar liquide middelen. Dat blijkt ook uit de rekening over 1918,
die een positief verschil liet zien tussen inleg en opname van 226.667 gulden."7 De
winst over datzelfde jaar bedroeg bijna 10.000 gulden. Augustus 1919 had men weer
ruim een ton in kas en Bakker wilde graag voor 50.000 gulden inschrijven op een
lening a 5,5 procent van het waterschap Schouwen, die als onderpand 600 ha grond
(o.a. dijken) in eigendom had. In dit geval werd voor 35.000 gulden toegewezen.
Voorjaar 1920 vroeg cle polder De Vier Bannen van Duiveland om in te schrijven op
een lening van 50.000 gulden a 5.5 procent rente tegen een koers van 99,5 procent.
Bakker adviseerde zonder meer positief en aldus geschiedde. Er werd ook verkocht.
Najaar 1920 adviseerde de Bank voor Schouwen en Duiveland de Amerikaanse fond
sen van de hand te doen vanwege de hoge dollarkoers. Voor dat geld kon men dan
Deense stukken kopen. Commissaris Slot had hier problemen mee omdat ons land
de dollars goed kon gebruiken om er graan en kolen van te kopen. De vergadering
vond dat hij in principe gelijk had, maar 'de bank is zich zelf het naast'. De verkoop
van de Amerikaanse stukken leverde een winst op van ongeveer 11.000 gulden.
Maar omdat de lening 'Kopenhagen op nieuw zegel' niet beleend kon worden, had
men hier niet op ingeschreven. Wel waren er onderhandelingen gaande met de polder
De Vier Bannen over een nieuwe lening van 75.000 gulden a 5,5 procent rente. Juist
op de dag van de beslissing hierover kwam de provincie Noord- Brabant met een
6 procent lening a 98,75 procent met een totale aflossing in vijf jaar a pari. Omdat er
geen tijd te verliezen was, had de thesaurier hier meteen voor 50.000 gulden op inge
schreven. De meeste commissarissen vonden een provinciale lening nog betrouw
baarder dan een gemeentelening en daarom ging men unaniem met de gevolgde
handelwijze akkoord.
Gezien de ontvangen rentes leek het billijk de rentevergoeding aan spaarders te ver
hogen van 3 naar 3,6 procent. Hiervoor moest formeel toestemming gevraagd worden
aan het Departement."* Destijds bij de behandeling van de hypotheekaanvraag van
de ambachtsschool hadden sommige commissarissen ook al verwezen naar het
Zierikzeese departement voor een fiat. De bank was dan wel een stichting, maar het
bestuur van het Departement moest nog steeds voor een aantal beleidszaken haar
formele goedkeuring verlenen, bijvoorbeeld bij rentemutaties en de benoeming van
commissarissen. In het laatste geval ging de invloed van het departement zelfs nog
een stapje verder, zoals bleek in het voorjaar 1920. Toen liet het departement weten
akkoord te gaan met de voordracht voor een nieuwe commissaris met de mede
deling dat de tweede naam op de lijst hoe dan ook niet in aanmerking kwam omdat
hij geen lid was van het departement. Volgens de president van de raad was dat
helemaal niet relevant. Men stond los van het departement en was vrij op de voor-
86. De toenemende schaarste in de oorlog, de behoefte aan liquide middelen vanwege de algemene onzekerheid
en de afnemende ondernemingslust vooral vanaf 1917 maakten dat er thuis behoorlijk gepot was.
87. Er was in 1918 voor 525.589 gulden ingelegd en voor 298.911 gulden opgenomen. Zie ook de vorige voetnoot.
88. Bedoelde renteverhoging zou voorlopig niet doorgaan omdat de kosten a 5000 gulden per jaar te hoog
bevonden werden.
85