[Bijvoegsel met correcties en vragen]
4.
Burgh, 6 Aug. 1863
Geachte Vriencl!
Ik heb uwe beide in orde ontvangen en zal nu uwen laatsten maar het eerst beantwoorden. Ik heb
mij gewend tot den secretaris van Haamstede, W. Vis, die 11. maandag met mij wel 1 ¥i uur die oude
boeken doorzocht heeft. Hij kon echter met alle zoeken, dat hij eergisteren nog herhaald heeft, geen
ouder trouwboek vinden dan dat, hetwelk met 1655 begint. Bij het jaar 1665 waren echter geen
enkele der door u opgegevene personen te vinden.
Hij gaf mij daarom, welwillend zoo als hij is, het boek mede, doch ik vind in de volg. jaren tot 1760
geen der opgegevene.
Hoezeer het schrift moeijelijk, ja vaak onleesbaar voor een oningewijde is, zou de naam Putte en der
andere wel in !t oog gevallen zijn. Daarop ben ik naar Ds. Nieuwhoff gegaan, die zijn Handboek biel
G 5 opensloeg en u daar naar verwijst; hij meent dat ge 't ook hebt, Hij meent daaruit dat Canel v. cl.
Putte kleinzoon van den ouden Dominé Canel en een broêr van Christina v.cl.P. echtgenoote van PI.
de Ridder is. Welligt is Cathelijntje v.d. P. eene dochter geweest van Canel. De overige bevolking en
met deze ook de stukken zijn hoofdzakelijk gevestigd te Tholen. Intusschen heeft Z. Ew. uw notaatje
gehouden met het doel om bij gelegenheid als de archief-kist eens open is, alsdan eens te snuffelen
in de lijsten der avondmaalsgangers, die eertijds telkens aangeteekencl werden. Doch ik wees hem
nog op het hoofddoel uwer vraag nl. den trouwdatum dier lieden. Nu, het spijt me zeer tot dus ver
niet nader tot uw doel gekomen te zijn.
Het verheugde me zeer uit uwe beide brieven Ul. welstand te vernemen. Ook wij zijn thans wel
varende. Uwen laatstvoorgaanden heeft verbaasd over de menigte aanteekeningen, welke ge aang.
mijn Zeeland gemaakt hebt, en getroffen wegens de belangstelling en moeite mij daardoor van
Uwentwege opnieuw betoond. Eén ding speet me daarin voor u zeiven, nl. dat ik u geene aanteek.
gezonden heb van eenige reeds door mij gedane correcties, en vooral dat ik uwen vroegeren brief
met aanmerk, niet teruggezonden heb, waardoor ge verscheidene aanmerkingen ten tweede male
hadt kunnen vermijden. Nu ik zeg er u hartelijk clank voor, want waarlijk er zijn er vele bij die van
gewigt zijn, en, die ik welligt van niemand zoo had verkregen. Want wie is zoo een opmerker en
aanteekenaar aang. Zeeland als Baan, en wie zou zich clan nog zoo veel moeite voor mij getroost
hebben. Dat ik er getrouw gebruik van maken zal, ja reeds een exempl. gecorrigeerd heb, zult ge
gelooven.
Ik wend me alweder tot U 1^ met eenige tegenbedenkingen en nieuwe vragen in bijg. nota. En ten
anderen moet ik bedacht zijn om bij de zoo vele veranderingen niet meer zinnen te veranderen of om
te zetten, dan volstrekt noodig is, wijl zulks anders het werkje lastig zal maken voor de gebruikers
van den 3n druk, ge weet hoe men daar tegen is. En ten anderen het declineert het werk zelf ook,
als het na een 3n verbet, druk, weêr zoo veel verandering ondergaat. Enfin, 't is nu zoo, en wat nog
niet deugt, moet weer maar verbeterd worden.
Ge hebt er nu zoo geen dringende haast mede, wijl Looze nog ruim 200 ex. heeft en nu in dit slappe
schoolsaizoen toch niet veel afscheept.
Uwe aanteekeningen zal ik zorgvuldig bewaren tot ik de boel in orde heb, en zal ze u dan terug zen
den, tenzij ge ze eer verlangt. Het is al te waar de Kronijkschrijvers malkaar niet gelijk blijven; dat
heb ik ondervonden bij mijn nazoeken.
Die Heer Le Roy heb ik verl. hier gesproken en verhaalde mij U gesproken te hebben.
De beteekenis van
d. d. G. w. is
doch daarna gewoond (Nieuwhof).
En wat zal ik u nu meer schrijven? 'k Weet niets belangrijks meer. Ja, nog dat Ds. N.hof naar uw werk
van al die Predikanten steeds verlangt. -
Na onze hartelijke groeten aan U en de uwen ben ik
Uw toegenegen Vriend
vdjagt
[en marge] Zoodra we wat bijzonders hebben, schrijven we malkaar weer maar, doch niet te lang
gew.
100