Tot 1851, toen er een einde werd gemaakt aan de verdeling van de veldwach
ters in brigades, moesten alle veldwachters vier maal per jaar bij hun brigadier
samenkomen. Deze ging na of hun kleding en bewapening nog in orde was en
wees de veldwachters op eventuele tekortkomingen in de uitoefening van hun
dienst.
Een veldwachter die in de ogen van zijn superieuren niet functioneerde, kon
door de burgemeester tijdelijk worden geschorst. Tot ontslag kon alleen de
Gouverneur overgaan.
Tegenover de vele plichten die een veldwachter moest vervullen, stond slechts
een schamele vergoeding. Het salaris van een veldwachter op Schouwen-
Duiveland schommelde rond het midden van de negentiende eeuw tussen de
150,- en 200,-. Zijn salaris kwam, evenals de kosten van kleding, bewapen
ing en verdere uitrusting geheel voor rekening van de gemeente. De provincie
bepaalde slechts dat het salaris van de veldwachter niet meer mocht bedragen
dan 300,- en niet minder dan 150,-7 Deze bedragen zouden tot aan het einde
van de negentiende eeuw nauwelijks veranderen.
Een veldwachter aan het werk: de belevenissen van H.Th. Klooster in
Dreischor
Dankzij de in 1907 geschreven autobiografie van veldwachter Klooster komen
we het een en ander te weten over de dagelijkse praktijk van een negentiende-
eeuwse Zeeuwse veldwachter. Natuurlijk moeten we de geschriften van Klooster
hier en daar met een korrel zout nemen. Veroordeeld wegens moord op zijn
vrouw en met enige verbittering terugkijkend op de autoriteiten die hem in zijn
ogen onheus hadden bejegend, had hij alle reden om de waarheid enigszins te
verdraaien, al was het alleen maar om zijn optreden in de korte tijd dat hij veld
wachter in Dreischor was (1897-1906) te vergoeilijken. Misschien is zijn verhaal
over de toestand in Dreischor wat aangedikt en zijn portret van de burgemeester
enigszins vertekend, trefzeker zijn zijn beschrijvingen wel. We laten Klooster
hieronder zoveel mogelijk zelf aan het woord.8
Het begin
'1 Januari 1897 werd ik Gemeente- en Onbezoldigd Rijksveldwachter te
Dreischor. Dreischor was een zeer verwaarloosde gemeente en ik heb door
menige zure appel moeten heen bijten om wat orde en gezag te krijgen waar
jaren lang, zelfs ernstige misdrijven ongestraft konden plaats vinden. Zoo als nog
heden met de meeste in nieuw functie tredende politiebeambten het geval is,
had ik niet de minste vakkennis. Om mij zeiven echter te bekwamen en volledig
uitgerust te zijn ontving ik de volgende materialen: Een wetboek van strafrecht
dat vervallen en dus niet meer van kracht was; een dito provinciaal reglement;
een dito polderreglement; een brandreglement en een gemeenteverordening die
eveneens niet meer van kracht waren, omdat ze sinds het jaar 1868 niet behoor
lijk telkens om de vijf jaar vastgesteld waren. Verder een defect karabijn waarop
het jaartal 1818 stond, als dat van aanmaak, een oude verroeste revolver, even
eens onbruikbaar, alsmede een sabel uit Napoleons tijd, die voor kavalleriesabel
hadt kunnen dienen, voorzien van een koperen gevest met dito beugel daaraan.
De burgemeester hadt mij opgedragen mij zoo af en toe maar eens te laten zien,
daar bij voegende: dat er echter nooit iets voorviel dat iets beteekende.'
Klooster kwam er naar eigen zeggen al snel achter dat de woorden van de bur-
8