het grootst was, was om 12 uur stampvol. Daar ik aan mijn verbod zoo noodig
kracht diende bij te zetten, begaf ook ik mij in de herberg, plaatste mij met den
rug tegen een muur, zóó, dat ik heel het lokaal, als mede de tapkast kon over
zien. Daar stond ik dan tusschen die razende steeds meer opgewonden wor
dende menschenmassa en de onmogelijkste verwenschingen en vervloekingen
werden mij toegeworpen. Verscheidene lieden naderden mij, op alle mogelijke
wijzen tartende en uitdagende of mij trachtende weg te hossen. Ik had A gezegd,
dus moest nu ook B zeggen en mijn plan was om zoo noodig het geheele alfa-
beth uit te zingen. Bijna twee volle uren had ik daar gestaan en toen ik mij naar
buiten begaf, bemerkte ik pas dat ik doornat bezweet en half bedwelmd was,
deels van de geweldige zenuwinspanning, deels van de verpestende atmosfeer
in het lokaal. Ik verheugde mij echter over den kalmen afloop, doch - 't einde
was er nog niet. Ongeveer half drie begaf ik mij weder in dezelfde herberg, de
andere was zoo waar al gesloten, en maande de lui bedaard en kalm tot naar
huis gaan. Een kwartier later hadden allen, hoewel schoorvoetende en mokken
de, de herberg verlaten daarbij zeggende dat het toch geen sluitingsuur was
't Was buiten stikdonker en onder de zware lindeboomen in de Ringstraat kon
men schier geen hand voor de oogen zien. Een tiental lieden waren onder veel
rumoer bezig om een zekere J.F. die blijkbaar stomdronken scheen en op de
stoep eener woning lag, op de beenen te helpen. Naderbei komende vermaan
de ik de lui zich wat kalm te houden, terwijl ik genoemde J.F. bij zijn lurven nam
om hem naar zijn huis te sjouwen. Dit ging vrij goed en F. scheen mij niet zoo
dronken als hij zich voordeed. Gevolgd door de andere lieden gingen we door
de Meelstraat en op het einde daarvan gekomen, bij den Achterweg, welke daar
zeer eenzaam is, greep genoemde F. mij plotseling in de borst en bracht mij eene
vuistslag toe die op mijn linkerschouder terecht kwam. Gelijkertijd riep hij: "nou
zullen we je eens helpen; jongens help!" Terstond schoten de anderen toe en
grepen mij aan. Dit duurde slechts een kort oogenblik want bijna op hetzelfde
moment had ik F. met mijn eschdoornen stok een slag achter het rechter oor toe
gebracht zoodat hij als een blok tegen den grond tuimelde. Nog een slag op zij
van mij, die naar ik merkte ook raak was, en - de helden, uitgezonderd F., kozen
het hazenpad. F. kwam spoedig weer bij, ik bracht hem thuis en 't gevolg was
natuurlijk dat F. eenigen tijd later de doos inging.'
Klooster mocht deze eerste vuurproef dan glansrijk hebben doorstaan, er zou
den er nog vele volgen. Oudjaar bleef iedere keer weer voor problemen zor
gen, zoals bleek op 31 december 1901: 'Oudjaar 1901 was ongemeen rumoerig.
Ongeveer één uur 's nachts had er in en voor de herberg van J.P. Hanse eene
groote vechtpartij plaats. Als gewoonlijk was het onder de lindeboomen stikdon
ker daar de zuinigheid niet toestond de straatlantaarns langer als tot 10 uur 's
avonds te laten branden. Daar deze kloppartij van zoodanigen aard was dat een
paar lui gevaar liepen van verdrinken in de kerkgracht en het einde van derge
lijke door drank opgewondene handtastelijke menschen, in zulke gevallen nooit
is te overzien, sloeg ik, ten einde erger te voorkomen, de massa met de blan
ke sabel uiteen en liet de herbergen oogenblikkelijk sluiten. Dat hielp, hoewel
't natuurlijk 's morgens niet naar burgemeesters zin was. Nieuwjaarsdag verliep
als gewoonlijk vrij rustig, doch Nieuwjaar twee haalde de scha van den vori-
gen dag in. Verbeeld U een troep vlaswerkers die langzamerhand tot 40 a 50
man aangroeit. Deze lieden verhit door jenever, waaronder enkelen stomdron
ken, gekleed in hun bestoven smoezige werkmanskleeren, met bepoeierde en
12