bestoven kaf van 't vlas, die in hun midden een ouden bezem waaraan een klu wen mokkegoed (vlasafval) als vaandel omhoog houden. Hier host deze brul lende en tierende massa, waarbij zich ook vrouwen gevoegd hebben, daaron der godbeter 't mijn vrouw, eene woning binnen waar men genoodzaakt is de lui te trakteeren; daar wordt een deur half ingetrapt omdat de bewoner deze wij selijk gesloten houdt; elders tuimelt een dronken kerel door de ruiten; kortom het geheel doet meer denken aan een troep amokmakers dan aan eenvoudige plattelandbewoners. Aan daadwerkelijk optreden was, zoolang deze schandalen, geen al te ernstig karakter aannamen, voor mij als man alleen, voorlopig geen denken omdat men in zulke gevallen zoo licht provoceert tot handtastelijkheden waar sabel of revolver moeten beslissen. Ik bepaalde mij dan ook deze bende slechts te volgen, hierbij mijn potlood en zakboekje niet sparende en besloten om, mocht vandalisme zich van die lieden meester maken dit, kost wat kost, met mijn wapens te beletten. Men raakte echter uitgebulderd, vrouwen gingen naar hun bedorven middageten, eenige mannen thuis of in de vlaskooi slapen, anderen mziezoeken en vechten; de oude jaarsnacht was nog niet beslist. Het resultaat van dezen dag was dat door mij eenige lieden werden geverbaliseerd wegens dronkenschap (openbare) en baldadigheid, zes wegens mishandeling, één bovendien wegens verzet en wederspannigheid.' De gebeurtenissen waren die keer zo uit de hand gelopen, dat Klooster er een artikel over schreef in de Zierikzeesche Nieuwsbode.9 Wars van corruptie 'Eenige dagen na Nieuwjaar', schrijft Klooster in zijn autobiografie, 'terwijl ik voor de Rijksontvanger de belastingbiljetten rondbracht (eene nevenverdienste voor mij) deed zich bij verscheidene gegoede ingezetenen het volgende tusschen hen en mij voor: "Wel veldwachter je bent met Nieuwjaar geen Nieuwjaar wezen wenschen." Op zijn antwoord dat hij de mensen nog niet zo goed kende en dat zijn dienst voor ging, kreeg hij van de bewoners te horen: "Nee, dat bedoel ik niet; Modderkreeke kwam altijd wenschen, dat doet Steenland de nachtwaker ook en dan geef ik altijd wat; er zijn er die ook wel een maat tarwe geven." "O, neemt U mij niet kwalijk, maar wat mijn voorganger deed moet hij zelf weten; ik ben dit echter in deze niet gewoon en doe dit ook niet." "Ja, maar je zult toch wel..." "Dank U, 't is heel vriendelijk van U, maar laten we daar niet meer over spreken, ik doe dat niet, neemt U mij niet kwalijk." "Nou je bent wel grootsch ook." Eenige dagen later voer mijn burgemeester heftig tegen mij uit omdat ik te grootsch was om fooien te vragen en aan te nemen. Ook liet hij niet onduide lijk merken dat hij zich in mij bedrogen hadt: hij hadt van een oud-sergeant een ander optreden verwacht. Ja, ik kan hier nog bij voegen dat mij meermalen is toegevoegd, als ik mij Zaterdags of Zondagsnachts in de nabijheid der herbergen bevond: "we begrijpen niet wat je hier doet; doe zoo als Modderkreeke, die ging naar huis." Nu ik den naam Modderkreeke noem, nog dit. In de loop der tijd die ik op Dreischor was heb ik verscheidenen stroopers en visschers (de laatste waren altijd Zierikzeeënaars) geverbaliseerd waarvan onderscheidene mij heb ben meegedeeld, dat Modderkreeke hen vroeger menigmaal hadt gewaarschuwd als hij wist of vermoedde dat een der rijksveldwachters of Jachtopzieners hen in de gaten hadt.' Veel dorpelingen voelden zich bedreigd door Klooster en probeerden bescher- 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2006 | | pagina 15