ming bij burgemeester Goemans te zoeken: 'Vooral in de eerste jaren van mijn verblijf te Dreischor is het mij niet alleen meermalen gebeurd dat mij bij het con- stateeren van meer of minder ernstige feiten werd toegevoegd: "ik zal eens naai den burgemeester gaan", of "denk je dat dat zoo maar gaat" en dergelijke waar op dan ook veelal een bezoek bij edelachtbare volgde om de zaak straffeloos te maken, maar onderscheidenen keeren is mij door vertrouwenswaardige en eer lijke menschen meegedeeld, dat in de herberg, wanneer de burgemeester aan de bittertafel zat, aan hem werd gevraagd: "maar burgemeester gaat dat nu zoo maar, die veldwachter verbaliseerd iedereen maar, ze moesten die kerel ontslaan, je mag niets meer doen tegenwoordig." En burgemeester antwoordde dan: "ja die g.v.d. vent, hij krijgt nog eens op zijn donder van 't volk, je kunt niets met hem doen. Je mag niets meer doen tegenwoordig." Ofschoon dit enigszins merkwaardige woorden voor een burgemeester waren, kon Klooster zich er niet langer over verbazen. Daarvoor kende hij hem inmid dels al te goed. Hij had zijn baas zelfs eens een keer betrapt op gerommel in de boekhouding van de gemeente. Zo was uit de gemeenterekening gebleken, dat er in een bepaald jaar geld was uitgetrokken voor de aanschaf van wapens en kleding voor de veldwachter. Klooster had echter niets gekregen, de burgemees ter daarentegen had tezelfdertijd een modern geweer en revolver aangeschaft! Problemen met andere veldwachters Uit de memoires van Klooster wordt duidelijk, dat de burgemeester en de veld wachter als onverzoenlijke vijanden tegenover elkaar stonden. Wie echter denkt dat Dreischor in dit opzicht uniek was, komt bedrogen uit. Conflicten tussen burgemeesters en veldwachters waren in het negentiende-eeuwse Zeeland sche ring en inslag.10 De oorzaken konden echter van plaats tot plaats verschillen. In Dreischor verschilden veldwachter en burgemeester van mening over de vraag hoe de orde het best kon worden gehandhaafd. Terwijl Goemans een gedoogbe leid voorstond, bepleitte Klooster een strenge aanpak van de criminaliteit. In Ouwerkerk en Bruinisse daarentegen waren het juist de burgemeesters die zich beklaagden over de laksheid waarmee in hun ogen de gemeenteveldwach ter optrad. Afgaande op hun verhalen krijgt men de indruk dat de veldwachters in die plaatsen in geen enkel opzicht voor hun taak waren berekend. Het aan tal malen dat de burgemeesters van Ouwerkerk in de clinch lagen met hun veld wachters was niet op de vingers van één hand te tellen, het aantal keren dat een veldwachter aan de kant werd gezet evenmin. De Van der Have's waren autoritaire machthebbers, die er geen misverstand over lieten bestaan bij wie de macht in de gemeente lag. Bijna zeventig jaar lang zou den telgen van de familie Van der Have in Ouwerkerk de scepter zwaaien.11 In 1855 moest veldwachter Dirk Hendrikse het ontgelden. Burgemeester Job van der Have liet de Commissaris van de Koning weten dat het in Ouwerkerk een grote puinhoop was. De bevolking klaagde steen en been over 'het beschadi gen en uitrooven van bosschen, het derangeren en daardoor compromitteeren der zeeweringen, het rooven van vruchten hetzij te velde of uit boomgaarden, het beschadigen van heiningen en hekken, baldadigheden, die ongestraft plaats hebben, omdat, zoo als immer en teregt beweerd wordt, de surveillance niet op behoorlijke tijd en gepaste wijze, plaats heeft.' Het werd tijd dat de 'zeer oude en versleten' veldwachter plaatsmaakte voor een bekwamer iemand. Het 'voort durend gebruik, zoo niet misbruik van sterken drank' waaraan Hendrikse zich 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2006 | | pagina 16