ke agenten van policie te bekomen of te behouden, wanneer men hun loon te
karig stelt.' De woorden bleken echter aan dovemansoren gericht.24 De meeste
gemeenteraden vertikten het om extra-geld voor een veldwachter uit te trekken.
Soms, bij het opmaken van de begroting en als er wat geld over was, besloot
men tot het toekennen van een gratificatie. Liever een incidentele beloning dan
een structurele verhoging: zo moeten de gemeenten hebben geredeneerd.
De provincie ergerde zich aan deze krenterigheid. In 1874 lieten Gedeputeerde
Staten de Zeeuwse gemeenten dan ook weten 'dat bij het behandelen van de
gemeente-begrootingen voor het aanstaande jaar, het geringe bedrag van de
bezoldiging der gemeente-veldwachters, in de meeste gemeenten dezer provin
cie, onze aandacht (heeft) getrokken. Het valt niet te ontkennen dat eene goede
gemeente-veldwacht van groot belang is voor de politie ten platten lande. Van
hare bewaking is de veiligheid van personen en goederen grootendeels afhanke
lijk. Ter bevordering van een goed toezigt is eene eerste vereischte geschikt per
soneel, dat zooveel mogelijk onafhankelijk is in zijne handelingen. Deze onaf
hankelijkheid is alleen dan te verkrijgen, wanneer de politie-beambte door goede
bezoldiging in staat wordt gesteld om, zonder andere bezigheid, in zijne behoef
ten te voorzien Het is ons voorgekomen dat de jaarwedden over het alge
meen niet voldoende zijn te achten, om te kunnen verwachten dat de beambten
al dien tijd aan de dienst zouden wijden welke voor de politie-belangen wordt
gevorderd Het is daarom dat wij U met aandrang verzoeken, den Raad
Uwer gemeente uit te noodigen deze zaak in ernstige overweging te nemen en
te bevorderen dat de jaarwedde van den veldwachter op een verhoogd bedrag
door hem worde vastgesteld.'25
De gemeenten namen het schrijven slechts voor kennisgeving aan. In 1882 echter
besloot de Commissaris van de Koning tot hardere actie. Voortaan, zo schreef hij
de gemeenten, zou het een veldwachter verboden zijn nog langer de beroepen uit
te oefenen van 'bode, anders dan in dienst der gemeente, lantaarnopsteker, graf
delver, crieerder, omroeper, klokluider, dijkwachter, brievengaarder, postlooper,
cipier, kantonnier, weger en meter, ambtenaar ter secretarie, ontvanger van gelden,
arbeider bij het rioolstelsel, barbier, enz.'26 Door deze maatregel zouden de inkom
sten van vele veldwachters drastisch dalen, waardoor de gemeenten wel gedwon
gen werden om de jaarwedden van hun ordehandhavers te verhogen. En dat laat
ste gebeurde. Aarzelend en met duidelijke tegenzin besloten de gemeenten vanaf
het einde van de negentiende eeuw tot verhoging van de salarissen. Verdiende een
veldwachter op Schouwen-Duiveland rond 1850 gemiddeld zo'n 200,-, een halve
eeuw later lag zijn jaarwedde tussen 300,- (Ouwerkerk) en 560,- (Dreischor).27
Pas na de Eerste Wereldoorlog zouden de jaarwedden van de meeste Zeeuwse
veldwachters doorschieten naar bedragen boven de duizend gulden.
Behalve een verhoging van het salaris en een verbod op de vele nevenfunc
ties was verkleining van het arbeidsterritoir een manier om de problemen met
de veldwachter op te lossen. Zo besloten in 1863 de gemeenten Dreischor en
Noordgouwe om de gemeenschappelijke veldwachtersdienst te splitsen en ieder
een eigen veldwachter te benoemen.28 Een maatregel die acht jaar eerder al door
de gecombineerde gemeenten Brouwershaven, Zonnemaire en Bommenede was
genomen. Brouwershaven had toen een eigen veldwachter gekregen, terwijl de
twee laatstgenoemde plaatsen het met één ordehandhaver moesten doen.29
Aanstelling van een tweede veldwachter was eveneens een optie, zeker voor
een dorp als Bruinisse, dat in de tweede helft van cle negentiende eeuw een
18